Afbeelding11

Preek voor Sacramentsdag 2 juni 2024

Preek voor Sacramentsdag 2 juni 2024                                                                  Cenakelkerk

‘Met twee woorden spreken’. Als je dat intikt op Google, krijg je een aantal websites te zien waar verwezen wordt naar de vijftiger jaren van de vorige eeuw.  Toen werd  aan kinderen geleerd niet alleen maar ‘ja’ en ‘nee’ te zeggen, maar ‘ja mamma’ of ‘nee mijnheer’. ‘Met twee woorden spreken’ is dus een kwestie van beleefdheid. Maar die verwijzing naar de vijftiger jaren van de vorige eeuw maakt ook duidelijk dat er blijkbaar verschuivingen hebben plaats gevonden, dat die beleefdheid wat ouderwets is en dan wordt vaak verwezen naar verschuivingen van ‘u’ naar ‘jij’, naar het noemen van de voornamen van volwassenen door kinderen.

Op zich is dat niet vreemd. Beleefdheid is een kwestie van cultuur en die kan veranderen en die kan ook verschillen. Als je in een ander land komt, ontdek je dat, en soms ook als je in een ander milieu komt. Geef je wel of niet een hand? Een kus, twee kussen of toch drie? En we weten maar al te goed hoe dun die cultuur van beleefdheid kan zijn en hoe gemakkelijk verruwing optreedt. Op sociale media en in de politiek is beleefdheid vaak ver te zoeken. Van die protesten op de universiteiten is me één beeld bijgebleven: de rector magnificus die met die protesterende studenten wilde spreken en die met een megafoon werd overschreeuwd. Hoe het ook zij, ‘met twee woorden spreken’ is of was een kwestie van beleefdheid.

Zoals wel vaker speelt in de samenleving iets dat niet zó speelt in de kerk. Wanneer ik ‘met twee woorden spreken’ hier gebruik om iets te zeggen over het feest van vandaag, Sacramentsdag, dan is het geen kwestie van al dan niet ouderwetse beleefdheid. Dan gaat het eerder om een noodzaak, omdat je anders niet goed, niet adequaat kunt zeggen wat het sacrament van de eucharistie is of zelfs breder, omdat je anders niet goed sacramenten kunt begrijpen: die hoofdmomenten van ons gelovige leven en van ons kerkelijke leven.

Om dat toe te lichten moet ik even stil blijven staan bij een aspect van geloven. Een aspect van geloven is namelijk; dat onze werkelijkheid inclusief onszelf meer is dan wat we met onze zintuigen waarnemen. Er zit een gelaagdheid in onze werkelijkheid. Gelovig drukken we dat uit door te spreken over schepping. Niet voor niets beginnen we in onze geloofsbelijdenis straks met te belijden dat we geloven in God die hemel en aarde, alles dus, geschapen heeft. In onze gelovige visie op de werkelijkheid zit een fundamentele gelaagdheid. In onze gelovige visie op de werkelijkheid is de wereld en alles in de wereld niet plat en op zich, maar is die werkelijkheid een doorverwijzing, is die werkelijkheid transparant. De schepping verwijst naar de Schepper. In de traditie wordt dan ook gezegd dat we om ons heen sporen kunnen vinden van God en in het scheppingsverhaal worden wij mensen gekarakteriseerd als beeld van God, dus als een verwijzing naar God. En dáarom moet in het geloof met twee woorden gesproken worden: én aarde én hemel, én tijd én eeuwigheid, én mens én God. Als je niet met twee woorden spreekt, begrijp je niet dat die gelaagdheid, die transparantie bij ons geloof hoort en verdwijnt dus de spanning die bij ons geloof hoort. Geen kwestie van beleefdheid, maar een noodzaak.

Vanwege die gelaagdheid van ons geloof, vanwege die gelaagdheid en spanning spelen symbolen, sacramenten zo’n grote rol in ons geloofsleven, van begin tot eind, doop –  ziekenzalving, bij onze beslissing als gelovige te leven, vormsel, bij onze keuze voor onze levensstatus, huwelijk of wijding en bij de twee sacramenten die als het ware een echo zijn van twee beden in het Onze Vader, waarin twee aspecten van ons dagdagelijkse leven doorklinkt: geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze zonden, eucharistie en boete en verzoening.

De twee woorden die de sacramenten horen zijn: én zichtbaar én onzichtbaar, én aanwezig én verborgen. Zichtbaar en onzichtbaar. Augustinus zegt in een van zijn Pinkster-preken dat we het ene zien en het andere aanwezig weten. Je ziet het ene – zichtbaar –  en je gelooft het andere – onzichtbaar. Als je blijft staan bij het zichtbare, begrijp je niet goed wat je ziet. Zoals Thomas dat in de hymne voor het feest van Sacramentsdag, de adoro te devote, formuleert: het zien, het aanraken, het smaken schieten te kort, alleen het geloof brengt uitkomst.

Wat je gelooft heeft dan altijd met Jezus Christus te maken, met zijn aanwezigheid, met zijn verborgen aanwezigheid. Je ziet de priester water uitgieten over het hoofdje van een kind en je gelooft dat Jezus Christus doopt. Je ziet de priester bij de eucharistie voorgaan en je gelooft dat Jezus Christus de echte voorganger, de echte gastheer is. Je ziet brood en wijn op het altaar en je gelooft dat dat het lichaam en bloed van Jezus Christus zijn. Én aanwezig én verborgen.

Maar ik kan nog iets meer zeggen over sacramenten en over het sacrament van de eucharistie in het bijzonder, nog iets meer zeggen waarom ze zo nodig zijn. Daarvoor maak ik gebruik van de liturgie. Je bidt zoals je gelooft, je gelooft zoals je bidt, is en oud adagium in onze traditie. Ik maakt geen gebruik van de gebeden, liederen en lezingen voor dit feest van Sacramentsdag, maar van de gebeden die we altijd bidden voor we ter communie gaan.

In die gebeden kun je als een soort refrein opmerken dat we zeggen dat we fouten maken, dat we erkennen dat we gebreken hebben, gelovig uitgedrukt, dat we erkennen zondaars te zijn. Ik weet dat voor veel mensen dat noemen van zonden, die erkenning van zondaars te zijn, neerdrukkend werkt, dat ze daardoor angstig gemaakt worden, dat ze daardoor verlamd raken. Maar wanneer je goed kijkt naar het refrein dan kun je ook opmerken dat in de liturgie die erkenning van fouten en gebreken niet het eindpunt is, maar integendeel het beginpunt: het beginpunt van een proces, waarin God gevraagd wordt daar niet op te letten. “Let niet op onze zonden maar op het geloof van de kerk.” Wanneer je goed kijkt naar het refrein dan kun je ook opmerken dat die erkenning van fouten en gebreken niet verlammend hoeft te werken, want God wordt gevraagd te vergeven en te genezen. “Heer ik ben niet waardig dat gij tot mij komt maar spreek en ik zal gezond worden.” Het punt van onze fouten erkennen is niet dat we daardoor verlamd worden of angstig worden, maar dat we daardoor de moed krijgen om naar voren te komen. Dat is de goede, de gelovige manier om met onze fouten en gebreken om te gaan. Het vieren van de eucharistie is dan een soort oefening om beter te worden.

Beter worden, dat is een medische term die ik in deze context niet zomaar gebruik. ‘Gezond worden’ staat in dat gebed: “Heer ik ben niet waardig dat gij tot mij komt maar spreek en ik zal gezond worden.” Dat die medische term in dit gebed gebruikt wordt, heeft heel oude wortels. In de eerste eeuwen van de kerk spreken de kerkvaders over sacramenten als over medicijnen, die het kwaad, de ziekte bestrijden en het goede, de gezondheid bevorderen. Veel eeuwen later, doet een theoloog als Thomas dat nog steeds. Een hedendaagse theoloog uit een andere traditie,  Rowan Williams, de vroegere aartsbisschop van Canterbury, schrijft in een boekje over de sacramenten: “We gaan ter communie niet omdat we het goed doen, maar omdat we het slecht doen. Niet omdat we aangekomen zijn, maar omdat we onderweg zijn. Niet omdat we gelijk hebben, maar omdat we verward zijn en ongelijk hebben. Niet omdat we goddelijk zijn, maar omdat we menselijk zijn. Niet omdat we verzadigd zijn, maar omdat we honger hebben.” Trouwens, paus Franciscus maakt ook zo’n opmerking, wanneer hij, onder verwijzing naar de kerkvaders Ambrosius van Milaan en Cyrillus van Jerusalem schrijft: “De eucharistie is geen prijs voor volmaakten, maar een genereuze remedie en voedsel voor zwakken.”

Die mooie visie op de sacramenten als medicijnen is dus bewaard gebleven in een tekst die we telkens bidden als we ter communie gaan, misschien niet altijd even aandachtig, maar toch: die tekst is de opmaat naar de communie. Daarom zeg ik ook altijd dat wij allen genodigd zijn aan de maaltijd van de Heer. We hebben zijn voedsel nodig, om beter te worden.

DSCF5138

Preek voor het feest van de H. Drie-eenheid 2024 -H. Antonius Abtkerk Malden

Herwi Rikhof

 

Deut. 4,32-34.39-40 / Rom. 8,14-17 / Mt. 28,16-20

Elke dag een andere foto als screensaver op mijn pc. Dat is een mooie manier, heb ik gemerkt, om vakantietrips te herleven. De afgelopen weken staat telkens een foto op de pc die ik een paar weken geleden gemaakt heb tijdens mijn kathedralen-tour in Noord Frankrijk, Picardië en Normandië. Het zijn indrukwekkende kerkgebouwen, die gotische kathedralen, met die spitse stijgende bogen, prachtige ruimtes, ongelooflijke hoogtes en dan die warme kleuren van de gebrandschilderde ramen met verhalen uit de Schrift en de magnifieke roosvensters boven de ingangen. Ik ben altijd gefascineerd geweest door kerkgebouwen, misschien omdat ik opgegroeid ben in een mooie kerk die dateert uit de middeleeuwen. Ooit wilde ik architect worden, verzamelde ik foto’s van moderne kerken en toen ik op een zomerkamp in Overasselt deze toen pas gebouwde kerk bezocht was dat een ervaring die ik me nog steeds herinner. Zo’n nieuwe kerk.

Bij alle verschillen in stijl hebben katholieke kerken – en dat geldt ook voor de meeste andere christelijke kerken  – altijd twee elementen die je in andere religieuze gebouwen, zoals synagogen en moskeeën, niet ziet: het altaar en het doopvont. Je ziet in kerken ook een preekstoel, maar die zie je ook in een moskee of een synagoge: een plek waar die heilige Schrift wordt voorgelezen en uitgelegd. Maar een doopvont en een altaar: die zie je niet in een moskee of synagoge. Twee elementen waarin de twee sacramenten die wij christenen gemeenschappelijk hebben als het ware vertaald, verbeeld worden: de doop en de eucharistie/het avondmaal. Ik zal nu niet op dat laatste sacrament ingaan, dat is iets voor volgende week als we Sacramentsdag vieren, maar wel op dat eerste, de doop. Het feest dat wij vandaag vieren, heilige Drie-eenheid, is namelijk ook een feest waar de doop een centrale plaats inneemt. We hebben immers net het slot van het Mattheüs-evangelie gelezen waarin de verrezen Heer zijn apostelen opdraagt te dopen ‘in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’. De doop die ook in het synodale proces, waar wij als kerk wereldwijd in betrokken zijn, zo’n belangrijke rol speelt.

Laat ik maar bij het begin beginnen. Waarom zijn wij gedoopt? Waarom is dat in elke christelijke kerk de manier om lid te worden? Want dat is het geval: hoe verschillend christelijke kerken ook kunnen zijn – allerlei soorten protestanten, anglicanen, oosters orthodoxen, rooms katholieken – dat hebben we allemaal gemeenschappelijk: dat we lid worden van onze kerk door het doopsel. De gesprekken tussen de kerken loopt niet altijd gemakkelijk, weet ik uit eigen ervaring, als het gaat over structuren van de kerk en over sommige inhoudelijke punten, maar op het punt van de doop is er brede overeenkomst en wederzijdse erkenning, als tenminste er water stroomt en als tenminste de formule gebruikt wordt: ‘ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’.

Waarom zijn wij gedoopt, waarom is dat in elke christelijke kerk de manier om lid te worden? Omdat Jezus die opdracht aan zijn leerlingen gegeven heeft, zoals we net gehoord hebben?  Ja, maar dat is niet het hele antwoord. Er ligt nog iets onder en dat is de doop van Jezus zelf. Wij worden gedoopt omdat Jezus gedoopt is.

Wanneer Jezus gedoopt wordt, klinkt een stem uit de hemel die zegt: jij bent mijn Zoon en dan daalt de Geest op Jezus neer. Wat die stem zegt en wat de Geest doet, maakt duidelijk wie Jezus is. Hij is de Zoon en hij is de gezalfde Gods, de Messias, de Christus. Voor wie het Oude Testament kent, is duidelijk wat met Gezalfde Gods, met Messias bedoeld wordt: dat is iemand die van God de Geest heeft gekregen die richting geeft. In het Oude Testament krijgen koningen die Geest, omdat zij het volk moeten besturen en moeten zorgen voor een rechtvaardige samenleving. In het Oude Testament krijgen priesters die Geest omdat zij het volk moeten voorgaan in gebed en de liturgie, de weg naar God moeten wijzen. In het Oude Testament krijgen profeten de Geest, omdat zij het volk wakker moeten houden, moeten waarschuwen tegen zelfvoldaanheid en gezapigheid.

In de doop wordt duidelijk dat Jezus die Messias is, met de Geest Gezalfde Gods, die in éen persoon de taken van de koning, de priester en de profeet combineert. In het leven dat op de doop volgt, kunnen we dan zien hoe Jezus dat telkens concreet maakt: hoe hij koning, priester en profeet is, wat hij rechtvaardig vindt, en dat hij barmhartigheid nog belangrijker vindt dan rechtvaardigheid, hoe hij bidt en hoe hij zijn leerlingen leert te bidden, en hoe hij mensen wakker schudt zijn parabels waarin hij ons telkens op het verkeerde been zet.

Jezus is de met de Geest gezalfde Gods, de Messias, de Christus. Wij heten Christenen, wij heten dus naar hem, of preciezer naar die messiaanse functie van hem. Wij noemen onszelf Christenen, omdat wij net als hij in onze doop gezalfd zijn met de Geest die richting geeft in ons leven en omdat wij hem proberen na te volgen in ons koning priester en profeet zijn.

Maar in de doop wordt Jezus niet alleen gezalfd met de Geest: de stem uit de hemel zegt dat Jezus zijn beminde Zoon is. Als ik doop, lees ik meestal dat doopverhaal van Jezus dat ook op mijn doopstool is afgebeeld en besluit dan met het gebed dat God ook tot dit kindje zegt: jij bent een kind van mij. ‘Zoon’, ‘kind’, dat roept een sfeer van intimiteit en vertrouwelijkheid op. En het is ook niet voor niets dat als het kind gedoopt is, wij al eeuwenlang de gewoonte hebben het kindje het Onze Vader te geven, woorden die het mag gebruiken om met God te spreken. Dat moet zo’n kindje leren. Dat moeten wij leren. We moeten leren kind van God te zijn, we moeten keer op keer ontdekken wat dat in onze omstandigheden betekent: kind van God te zijn.

Paulus geeft in zijn brief aan de Romeinen een prachtige en diepzinnige uitleg van die zalving met de Geest en verbindt dat aan kind van God zijn. Wij hebben geen Geest van slaafsheid of vrees ontvangen. Als je slaafsheid merkt bij jezelf of bij anderen in de kerk, als je angst merkt bij jezelf of bij anderen in kwesties van geloof, dan weet je dat het niet om de heilige Geest gaat. Als je vertrouwelijkheid en intimiteit merkt in je omgang met God, als je net als Jezus kunt bidden ‘Abba Vader’, dan weet je dat je geleid wordt door de heilige Geest.

Wij Christenen geloven dat wij met God een vertrouwelijke omgang mogen hebben, omdat we in Christus kinderen van de Vader zijn en omdat we gezalfd met de Geest dat ook kunnen waarmaken in ons leven. We zijn gedoopt ‘in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’, wij zijn door de doop in de intieme, vertrouwelijke sfeer terecht gekomen van God Vader Zoon Geest. Het is een waardigheid die ook een verantwoordelijkheid inhoudt voor ieder van ons.

Het feest van God Vader en Zoon en heilige Geest is ook het feest van iedere christen, iedere gedoopte, van ons dus.

Cenakelkerk, Heilig Landstichting

Preek voor Pinksteren 18-19 mei 2024  Cenakelkerk

Herwi  Rikhof                                                                                                         Foto Arjan Bronkhorst

Hand. 2 1-11 , Joh 15,26-27; 16,12-15

Misschien is het een afwijking, niet echt gevaarlijk, maar soms wel een beetje kostbaar: dat ik altijd de volledige werken wil hebben. Alle verhalen van Tsjechov en alle romans van andere schrijvers en niet alleen een bundel met een selectie die iemand gemaakt heeft, alle symfonieën of kwartetten van een componist van ik houd, en zeker niet alleen maar het langzame deel van een symfonie of kwartet, ook een complete opera en niet alleen de grote meezing aria’s.

Meestal staat die afwijking me niet al te veel in de weg in de liturgie. Ik begrijp dat we niet een heel evangelie kunnen lezen binnen een viering of een hele brief van Paulus of een heel boek uit het Oude Testament, maar dat we hier alleen maar een klein gedeelte kunnen lezen. Maar ik vind het altijd vreemd als er in de kleine gedeelte geknipt en geplakt wordt. Soms doe ik, om praktische redenen, dat zelf ook wel eens, bijvoorbeeld bij een uitvaart, omdat niet alles past of een bepaald gedeelte wel erg moeilijk is vooral voor mensen die niet echt vertrouwd zijn met de Schrift. Maar liever niet. Problematisch vind ik het, wanneer er geen min of meer praktische reden te vinden is, – te lang of te moeilijk – , maar een of andere, voor mij niet duidelijke reden. Zoals vandaag in de eerste lezing die we gehoord hebben. Want wij hebben niet de versie gehoord zoals die in Handelingen van de Apostelen staat.

Wat we gehoord hebben is op het eerste gehoor natuurlijk wel duidelijk. Een verhaal over verbazing en verwondering. Verbazing over wat daar wat daar met die apostelen gebeurt: hoe die van bange, opgesloten mensen, mensen worden die naar buiten komen en zich durven uit te spreken. Dat was toen verbazingwekkend, dat is nu ook verbazingwekkend. Verwondering over dat die apostelen zich durven uit te spreken en wel in taal die iedereen kan verstaan. Dat was ongewoon, dat is ongewoon, goede communicatie gaat niet vanzelf en zelfs met behulp van allerlei pr-mensen lukt dat niet altijd. Zo eindigt het verhaal hier in de kerk, zo wordt het een verhaal over verbazing en verwondering, duidelijk, herkenbaar, misschien zelfs wenselijk.

Maar in de Handelingen van de Apostelen eindigt het Pinksterverhaal niet met verbazing en bewondering. Daar gaat het nog iets verder. In het verhaal zoals het is opgetekend is in de Schrift staat namelijk ook een andere, een tegenovergestelde reactie en daar eindigt het verhaal zelfs mee. Daardoor krijgt het een heel andere klank krijgt dan verbazing en verwondering: “Maar anderen zeiden spottend: ‘ze zijn zich aan zoete wijn te buiten gegaan’.” In de Schrift eindigt het verhaal dus negatief, of beter gezegd dubbelzinnig, ambivalent.

Het gebeuren van Pinksteren, de werkzaamheid van de Geest, roept dus twee tegengestelde reacties op, en daarmee past het verhaal precies in onze geschiedenis. Dat is uiterst belangrijk. Daarmee wordt de werkzaamheid van de Geest namelijk niet iets uitzonderlijks, niet iets vreemds, maar iets heel gewoons, iets dat past in onze geschiedenis, in onze ervaring van elke dag. Want alles wat we mee maken, roept meestal meerdere reacties op, en bijna altijd tegengestelde reacties. Kijk maar naar de politieke ontwikkelingen in ons land. Voor de een gaat door het nieuwe kabinet dat er gaat komen de zon weer schijnen in Nederland, voor de ander is het extreme duisternis, al mag die term ‘extreem’ blijkbaar niet gebruikt worden. En dat geldt niet alleen voor ons land. Dat geldt voor wat er in de VS gebeurt, in China, in Rusland, in Oekraïne, in het Heilig Land.

Precies omdat die dubbelzinnigheid rond de werkzaamheid van de Geest bij onze geschiedenis hoort, omdat die dubbelzinnigheid kenmerkend is voor alles wat ons overkomt en dus van alle tijden en overal is, past binnen ons geloof ook aandacht voor het probleem dat die dubbelzinnigheid oproept: dat je moet kiezen en dat je daarvoor moet kunnen onderscheiden. Is het enthousiasme van de apostelen echt of zijn ze dronken? En hoe bepaal je dat? Is het synodale proces waartoe de paus ons heeft opgeroepen werk van de heilige Geest of niet, zoals en hulpbisschop beweert. Waren onze besprekingen van het synode-document eerder dit jaar werk van de Heilige Geest of niet? Zijn de antwoorden die de bisschoppen de afgelopen week naar Rome hebben gestuurd werk van de heilige Geest of niet?

Daar is niet een eenvoudig antwoord op te geven. Een antwoord is te vinden in onze grote geloofsbelijdenis, waarin gezegd wordt dat de Geest voortkomt van de Vader en de Zoon. ‘En de Zoon’, Filioque: dat is later toegevoegd in het Westen aan de geloofsbelijdenis die op het Concilie van Constantinopel werd vastgelegd. Die toevoeging ging tegen de afspraken in en daarom is daarover nog steeds een controverse tussen de kerken in het Oosten, die die toevoeging niet kennen en niet erkennen en de kerken in het Westen. Maar die toevoeging was wel nodig, vanwege die vraag: is dit nu werk van de heilige Geest of niet? Die toevoeging en van de Zoon geeft namelijk een criterium. Een criterium dat ook wel inzichtelijk is: dat wat een christen doet of laat moet toch met de Geest van Jezus de Christus te maken hebben, anders ben je geen christen. Vandaag hebben we in het evangelie dan ook gehoord dat Jezus zijn leerlingen zijn Geest belooft als Helper

Een ander antwoord geeft de theoloog Thomas van Aquino. Van hem heb ik geleerd dat je het beste over de werkzaamheid van de Geest kunt nadenken als je over vriendschap spreekt. Dat betekent dat die werkzaamheid van de heilige Geest in een bepaalde sfeer hoort, die sfeer creëert en ook in stand houd. Die sfeer kun je aangeven door wat er niet toe behoort en wat er wel toe behoort. Behoort het tot vriendschap dat je berekenend in het leven staat, voortdurend denkt bij wat je doet: wat levert het mij op, voor wat hoort wat? Behoort het tot vriendschap dat je ruzie maakt, tegenstelling aanwakkert, polariseert? Behoort het tot vriendschap dat je mensen wantrouwt, verdacht maakt, de toeslagen affaire ?

Behoort het tot vriendschap dat je vraagt wat je vriendin of vriend graag wil? En dat zij of hij vraagt wat jij graag wilt, die wederkerigheid? Behoort het tot vriendschap dat het scherpe onderscheid tussen mijn en dijn op allerlei vlakken vervaagt? Behoort het tot vriendschap dat het gemeenschappelijke wij belangrijker is dan het particuliere ik?

Dat zijn retorische vragen. Op de eerste reeks  is het antwoord nee op de tweede reeks ja. En ook verwijzing naar Jezus is in zeker zin een duidelijk en vanzelfsprekend antwoord, maar daar zijn we er niet mee. Met die retorische en vanzelfsprekende antwoorden begint het pas. Moet je nooit denken wat het je oplevert?  Is duidelijk zeggen waar het op staat en zalen niet toedekken zo verstandig? Kun je iemand altijd op zijn of haar blauwe ogen vertrouwen? En, wil je wel echt of omwille van de lieve vrede, moet je niet iets privé houden? Maken al die foto’s en berichten op de sociale media het echt beter?

En die verwijzing naar Jezus roept ook vragen op: welke Jezus? Die van de veeleisende Bergrede, die met Jan en alle vrouw omgaat, de Jezus van de Hof van Olijven en Calvarië, of de rechter over levenden en doden?

We hebben net samen een van de mooiste gebeden van de kerk, het gebed om de heilige Geest gebeden: de sequentie van vandaag. Midden in dat gebed erkennen we dat zonder de geheime gloed van de Geest er niets in ons ons, sine tuo numine nihil est in homine, ‘geen goed in de mens is’ staat in de vertaling die we gebeden hebben. Het is die erkenning van de absolute noodzaak van de hulp van de Geest, die duidelijk maakt dat we moeten blijven zoeken en blijven vragen. Met die verwijzing naar Jezus en met die sfeer van vriendschap maken we eerste stappen, eerste belangrijke stappen, maar we moeten wel verder gaan, en blijven vragen om de Geest, die ons hart kan verlichten.

Kom heilige Geest, vader van armen, gever van gaven, licht van de harten.

WZW-Michal

Belangrijke mededeling, benoeming pater Michal (Michau) Tabak

Goed nieuws!

Mgr. dr. Gerard de Korte, bisschop van het bisdom ’s-Hertogenbosch,
heeft per 1 juni 2024 Michal (uit te spreken als Michau) Tabak
benoemd tot pastor/kapelaan van de parochie H. Drie-eenheid te Nijmegen.
Michal (Michau) is een 37-jarige Poolse pater
die behoort tot congregatie van de priesters van het H. Hart.

Zijn opleiding tot priester heeft Michal (Michau) genoten
aan het grootseminarie van zijn congregatie in Polen.
Hij is in 2011 tot priester gewijd.

Sinds 3 jaar woont Michal (Michau)
in een communiteit van zijn congregatie in Nijmegen.
De afgelopen jaren heeft hij de gelegenheid gekregen
om Nederland en Nijmegen te leren kennen
en de Nederlandse taal eigen te maken.
Nu is het tijd om full-time aan de slag te gaan in een Nijmeegse parochie,
dus in onze parochie.

In de loop van de komende weken en maanden krijgt u de gelegenheid
om met pater Michal (Michau) Tabak kennis te maken.
Laten we hem van harte welkom heten.

 

Leerlingen op weg naar Hemelvaart

Preek voor de 7de zondag van Pasen 12 mei 2024 Cenakelkerk

Herwi Rikhof

1 Joh. 4,11-16 Joh. 17,11b-19

Inleiding
Deze zevende zondag van Pasen is altijd een aparte zondag: de zondag tussen twee feesten, Hemelvaart en Pinksteren. Een wat lege zondag als ik dat zo mag zeggen: de verrezen Heer is er niet meer en de beloofde Helper is er nog niet. En op deze lege zondag horen we Jezus bidden. We horen namelijk op deze zevende zondag elk jaar een ander gedeelte uit wat wel het Hogepriesterlijke Gebed wordt genoemd. Op deze lege zondag vraagt de kerk ons stil te staan bij Jezus’ bidden, met Jezus te bidden.

Preek
‘Kinderen die vragen worden overgeslagen’. Toen ik gisteren even moest wachten, zag ik het tegenovergestelde. Een klein jongetje dat alle aandacht van zijn vader vroeg en het ook kreeg. Net als zijn zusjes mocht hij aanwijzen wat voor snoep hij wilde. En de vader trok dat uit de machine. ‘Kinderen die vragen worden overgeslagen’. Misschien dateert dat echt uit een voorbije tijd, is dat een uitdrukking geworden van een pedagogie die achter ons ligt. Hoe dan ook, het past niet in de goddelijke pedagogie, heeft nooit gepast in de geloofsopvoeding. Als in het evangelie  van Lucas de leerlingen Jezus zien bidden en hem vragen hen dat ook te leren, dan geeft Jezus hen het Onze Vader: allemaal vragen, vragen van kinderen aan de hemelse Vader. En hij voegt er dan aan toe dat wie vraagt zal krijgen en zelfs dat zij, dat wij niet te weinig, te bescheiden moeten vragen, zo lees ik tenminste zijn slotopmerking dat de hemelse Vader zelfs de heilige Geest zal geven aan wie er om vragen. (Lc 11,1-13)

Als we vandaag met Jezus bidden, met hem mee bidden, merken we dat hij ook vraagt, voor zichzelf, maar ook voor anderen, voor degenen voor wie hij zich verantwoordelijk voelt. Wat vraagt Jezus dan? Dat de Vader hen beschermt, dat de Vader hen bewaart, zoals hij, Jezus, dat in de afgelopen jaren gedaan heeft. Waarom is dat nodig? Om een antwoord te krijgen op die vraag moet ik even stil blijven staan bij een term die een paar keer in dat gebed valt: wereld.

‘Wereld’ is zo’n term die van alles kan oproepen: van de grootse beelden uit het heelal waar de wereld een van de planeten is, tot de uitdrukking dat iemand opgesloten zit in haar of zijn wereldje, van een wereldatlas met kaarten van alle werelddelen tot een speeltoneel waarin ieder een rol heeft en zijn deel krijgt. Wat betekent wereld in dit gebed?

Niet die planeet, niet de aardbol, zelfs niet de natuur waar wij vanwege de klimaat veranderingen aandacht voor hebben. Maar eerder de cultuur die wij mensen over de eeuwen hebben geschapen en waarin we leven. De wereld  waar Jezus over spreekt, is de cultuur die wij mensen tot stand hebben gebracht en niet zozeer de schepping Gods.

Maar dat is niet het enige. Wanneer Jezus over wereld praat, praat hij niet neutraal, maar klinkt een oordeel door. En wel een negatief oordeel. Dat is belangrijk. Want als wij cultuur gebruiken klinkt meestal een positief oordeel door, iets van bewondering voor de creativiteit van mensen, iets van een gevoel van schoonheid en dan is een negatief oordeel niet vanzelfsprekend, eerder iets van cultuurbarbaren die geen oog hebben voor kunst, geen oor voor muziek en alles willen wegbezuinigen.

Maar dat cultuur ook een negatieve klank kan krijgen en zelfs terecht heeft, werd mij duidelijk toen ik de vorige week door Noord-Frankrijk op kathedralen-tocht was. Kathedralen: die prachtige uitingen van menselijke creativiteit, de menselijke cultuur op zijn best, kun je wel zeggen. Maar op die tocht werd ik ook geconfronteerd met de sporen van de Eerste Wereldoorlog, niet alleen omdat sommige van die kathedralen toen gebombardeerd en gedeeltelijk vernietigd werden, maar ook wat ik onderweg zag: de grote of kleinere begraafplaatsen met allemaal dezelfde eenvoudige witte kruisjes, de borden naar verzetsmusea, de gedenktekens. Ik realiseerde me dat dat mooie glooiende landschap waar ik doorheen reed, slachtvelden en loopgraven waren geweest. Dat ik die tocht maakte in de week van 4 en 5 mei, versterkte dit alleen maar. En, met wat er nu in onze wereld gebeurt, werden die verschrikkingen uit het verleden niet alleen maar verschrikkingen uit het verleden.

De constatering dat wij de afgelopen jaren, om het zacht uit te drukken, wat naïef zijn geweest over dat negatieve van de cultuur, over die voortdurende aanwezigheid van bedreigingen en verschrikkingen, van het kwaad in onze wereld, wordt nu breed gedeeld. De neiging om dat negatieve begrip van wereld weg te doen als een zwartgallige, pessimistische kijk op de werkelijkheid, – een neiging die ik niet alleen bij mijzelf constateerde – , wordt door wat we nu meemaken in onze samenleving tamelijk hardhandig gecorrigeerd. Dat Jezus ons als laatste bede in het Onze Vader op het kwaad wijst, krijgt een misschien wel onthutsende realiteitswaarde.

Wat vraagt Jezus in zijn gebed dat wij vandaag hebben gehoor? Bescherming voor zijn leerlingen toen en voor zijn leerlingen nu. ‘Bewaar in uw Naam hen die gij mij gegeven hebt’. Maar wat voor bescherming? Jezus zegt nadrukkelijk dat hij niet de Vader vraagt zijn leerlingen, ons, te isoleren, totaal af te schermen. ‘Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt’. Jezus bidt dus niet onrealistisch, maar juist heel realistisch. De leerlingen, wij, kunnen niet anders dan in de wereld zijn. Te denken dat je hoe dan ook die wereld kunt buiten sluiten, is jezelf voor de gek houden. We kunnen niet anders dan in de wereld zijn: dat is wat menselijk leven inhoudt.

Maar wat vraagt Jezus dan wel? Zoals wel vaker in ons geloof gaat het om kleine woordjes. Vandaag om ‘in’ enerzijds en om ‘van’ anderzijds. Wel ‘in’ de wereld, maar niet ‘van’ de wereld. Die tegenstelling geeft in alle kortheid de spanning aan die hoort bij het leven van elke christen. Dat is volgens mij de bescherming waar Jezus om bidt: dat de Vader zijn leerlingen, ons, in die spanning houdt, ons niet weghaalt uit onze realiteit maar ons er ook niet laat opgaan, ons beschermt voor het kwaad daarin. ‘Ik bidt niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor het kwaad.’

Wat dat kwaad concreet is, is soms duidelijk, maar niet altijd, vaak niet. Daarom is die bede ook belangrijk, is dat gebed van Jezus voor ons essentieel. Dat bewaren, dat verlossen heeft dan niet zozeer te maken met dat kwaad verwijderen – dat zou een veel te gemakkelijk gebed zijn -, maar dat bewaren, dat verlossen heeft eerder te maken met het bewust worden van wat in onze situatie kwaad is en dat niet toe te dekken, maar luid en duidelijk te benoemen, zodat we in de wereld niet van de wereld worden en wij elkaar zo helpen in onze omstandigheden christen te zijn en te blijven.

DSC_3444

Preek voor de Hemelvaart des Heren 9 mei 2024 Cenakelkerk

Herwi Rikhof

 

Een feest midden in de week: dat past bij Hemelvaart. Het past bij Hemelvaart omdat het tussen Pasen en Pinksteren in staat, omdat het van beide wat heeft. Vandaag sluiten we in zekere zin de paastijd af: veertig dagen na Pasen: een omgekeerde vasten. Morgen begint de noveen voor Pinksteren, de voorbereiding op dat feest. Hemelvaart staat ertussenin. Hemelvaart is een mengeling van afscheid nemen en opnieuw beginnen.

Eigenlijk een heel gewoon en heel alledaags gegeven: weggaan en ergens naar toen gaan, afscheid nemen en opnieuw beginnen. Helemaal niet zo dramatisch. ’s Morgens stap je uit je bed en kleed je je aan. Je gaat van huis naar school of werk, je gaat boodschappen doen of je gaat sporten, je gaat op bezoek, je gaat van de ene klusje naar de andere. ’s Middags of ’s avonds kom je weer thuis, parkeert de auto, zet de fiets in het schuurtje. Ondertussen zet je je mobiel aan en uit, aan en uit, aan en uit. Dat dagdagelijkse proces van ergens mee stoppen en ergens mee beginnen is zo gewoon dat je het nauwelijks merkt, dat weggaan en opnieuw beginnen. Je merkt het wel wanneer je naar een andere school gaat, een andere baan krijgt, wanneer je ophoudt met werken, of wanneer je verhuist. En je merkt het helemaal wanneer je iets definitiefs meemaakt, wanneer je afscheid moet nemen van iemand van wie je houdt en alleen verder moet. Je merkt het helemaal wanneer je definitief afscheid moet nemen en je er niet op voorbereid bent. Afscheid nemen, afscheid nemen van het verleden, opnieuw beginnen, de toekomst beginnen: het leven zit er vol van.

Hemelvaart is het feest waarin we dat gebeuren van ons leven, dat proces, die voortgang van ons leven weerspiegeld zien en waarin dat gewone, dat alledaagse proces misschien ook een ongekende diepte kan krijgen.

In de eerste lezing vragen de leerlingen Jezus: gaat u in deze tijd voor Israël het koninkrijk herstellen? U. Zoals vaker zegt Jezus niet ja of nee, maar geeft hij een reactie waarin duidelijk wordt dat de vraag niet goed gesteld is,. Hij  geeft een antwoord dat ontwijkt én dat dieper gaat. Jezus draait het om: niet ik, maar jullie. Niet het koninkrijk voor Israël, niet een ideaal van macht in een oud patroon, maar getuigen van de gestorven en verrezen Messias en de grenzen over tot aan het einde der aarde.

In onze kerk is dat laatste gesprek afgebeeld op de achterwand. En in de tweede lezing hebben we het slot van het evangelie van Marcus gehoord en een gedeelte daarvan is op hier de voorwand geschilderd. Zoals met alle schilderingen en teksten in onze kerk zijn het en schilderingen en teksten van toen van de leerlingen van toen, én schilderingen en teksten voor nu, voor de leerlingen van nu, voor ons.

Die leerlingen moeten afscheid nemen van hun oude verwachtingen en beginnen aan een ongekend avontuur. Voor dat proces zullen ze de kracht van de H. Geest ontvangen, zullen ze gedoopt worden met de H. Geest. Leerling zijn is blijkbaar voortdurend afscheid nemen en telkens opnieuw beginnen. En die twee kanten zitten in de wijze waarop wij gedoopt zijn en wij dopen. Wij dopen met water en zalven met Geest. Niet alleen water, niet alleen Geest, maar water én Geest. Waarom?

Afwassen, schoonwassen, zeker aan het begin van ons leven bij de doop, maar ook op Pasen bij de hernieuwing van de doopbeloften toen we weer besprenkeld werden met doopwater. Afwassen, schoonwassen is nodig omdat we nu eenmaal niet met een schone lei beginnen, nooit met een schone lei beginnen, omdat we niet in een maatschappij, niet in een omgeving, niet in een familie, niet in een parochie terecht komen waar alles in orde is, maar waar ook altijd zaken scheef gegroeid zijn, waar ook altijd oneerlijke verhoudingen zijn, waar ook ruzie is of is geweest, waar mensen en dingen al beschadigd zijn, waar mensen en dingen al smerig zijn. En we merken dat dat negatieve niet alleen opgaat voor het begin van het leven, maar voortdurend aanwezig is.  Het is dan ook niet voor niets dat we onze hernieuwing van de doopbeloften begonnen zijn met iets af te wijzen.

In een van de eerste teksten over de doop wordt dat heel aanschouwelijk gemaakt. Cyrillus van Jerusalem legt in de week na Pasen aan de pas gedoopten uit wat ze in de paasnacht hebben meegemaakt. Dat ze begonnen zijn in de richting van het westen, de richting van de nacht en zich omgekeerd hebben maar het oosten de richting van de opkomende zon en dat ze door dat omkeren zij zich van het kwaad, van de duivel hebben afgekeerd en dat ook gezegd hebben. Wij hebben dat in onze Paaswake ook gedaan. Niet ons omgedraaid, maar wel gezegd waar we tegen zijn, wat we afzweren.

Dopen met water: dat is dus een teken van het gevoel voor de werkelijkheid, van het aanvoelen van onze besmeurde werkelijkheid. Dopen met water, dat is zoiets als in de auto de beslagen ruit schoon vegen, de ruitenwissers aanzetten zodat je weer kunt zien en verder kunt gaan.

Maar daarmee is het nog niet af, daarmee is alleen ruimte gemaakt, weggedaan, vrijgemaakt. Die ruimte moet ook ingevuld worden, anders ingevuld worden, beter ingevuld worden, de weg die openligt, moet ook gekozen worden, de weg die zichtbaar geworden is, moet ook gegaan worden. En daarom moet ook gedoopt worden met de Geest, met zalf, met olie. Natuurlijk is die olie nodig om ons soepel te laten lopen, om er voor te zorgen dat de dingen die we gekregen hebben, ons lichaam, onze talenten, onze omstandigheden, dat we die niet forceren, dat we die niet laten verroesten. Natuurlijk is die zalf nodig, dat die in de poriën doordringt, zodat het nieuwe niet aan de buiten kant blijft, maar opgenomen wordt. Maar die olie staat voor meer.

In het Oude Testament worden de leiders van het volk van God gezalfd, de koningen, de priesters , de profeten, worden ze met olie gezalfd als teken van de opdracht die ze krijgen om in de Geest van God te handelen. Deze week was het een jaar geleden dat Charles tot koning van het Verenig Koninkrijk werd gekroond, maar hij werd eerst gezalfd achter een scherm. En in onze kerk is het ook een gewoonte om bij de priesterwijding en de bisschopswijding te zalven. Maar het aparte en ook wel uitdagende is dat in onze kerk iedere gedoopte gezalfd wordt. Daarmee wordt aangegeven dat iedere gedoopte op haar of zijn manier, voor zichzelf en voor anderen, die functie van koning, priester en profeet heeft. Dat iedere gedoopte een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van leiding geven, dat wil zeggen richting geven, je eigen leven zelf inrichten, goede keuzes maken. Dat iedere gedoopte een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van de eredienst, van het gebed, van het cultiveren van de omgang met God. Dat iedere gedoopte een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van het verkondigen, het uitleggen, het meedelen en doorgeven.

Die verantwoordelijkheid is vaak niet gemakkelijk. Precies daarom hebben hulp nodig, hebben we de Helper bij uitstek, de heilige Geest nodig. Het is meer dan mooi dat als we hier samen komen om ons te bezinnen op die drievoudige verantwoordelijkheid van ieder van ons we dan doen onder de koepel waarin die Helper zo prominent aanwezig is.

20200719_122800

Overweging 6e Zondag van Pasen 4-5 mei 2024 Cenakelkerk

Margaret de Groot-Vlasveld

Eerste Lezing 1 Johannes 4, 7-10; Evangelie Johannes 15, 9-17

 

Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.

Deze regels, het slot van het gedicht Vrede van Leo Vroman (1915-2014) zullen u bekend voorkomen. In deze dagen lezen, horen en praten wij over oorlogen, van lang geleden en in de huidige tijd, ver weg en dichtbij. Daarbij worden aantallen genoemd van de slachtoffers. Honderden, duizenden, miljoenen. Nu er vandaag in de lezingen over liefhebben geschreven wordt, wil ik vandaag de cijfers tot mensen maken, met wie wij in liefde verbonden waren en zijn.

U heeft allen een persoonlijk verhaal uit de oorlogstijd, b.v. over een overleden broer of zus, een ouder die in de hongerwinter overleden is. Ingrijpend en voor altijd draagt u deze herinnering met u mee. Ik deel graag met u de volgende verhalen.

Deze week liep ik over de Canadese begraafplaats in Groesbeek. Huiveringwekkend om langs de lange rijen met oorlogsgraven van ruim 2500 gesneuvelde jonge mannen te lopen. En hoe onnatuurlijk. In vredestijd begraven de zonen hun vaders, in oorlogstijd de vaders hun zonen. Bij de ingang van deze begraafplaats staat een monument, met een namenwand. Daarop staan de namen van ruim 1000 vermiste militairen. Zij laten allen nabestaanden achter, ieder met een diep verdriet.

September 1944, rondom de operatie Market Garden, was een tijd van hoop op bevrijding, maar ook dagen waarop de vijand groot leed heeft aangericht. In Nijmegen, met name aan de Batavierenweg en omgeving, staken de Duitsers een aantal huizen in brand om zo een vrij schootsveld te creëren. Bewoners werden met geweld verdreven of zij vluchtten. Enkele hebben zich verscholen in hun huizen. In een van die huizen woonde een oom van mij, een broer van mijn vader. Hij was missionaris van Mill Hill en rector van het Missiehuis ‘St-Joseph Huis’ en hoopte met twee medebroeder veilig te zijn in de kelders van het huis, aan de Batavierenweg 38-40. Het huis is tot aan de grond toe afgebrand. 1,5 jaar later werd het stoffelijk overschot van een van de drie Mill Hillers gevonden. Over het lot van mijn oom is niets bekend. Zou hij tijdig gevlucht zijn, is hij voor de brand meegenomen en meegevoerd naar Duitsland? U begrijpt hoeveel impact zijn vermissing in de familie Vlasveld heeft gehad. Voor mijn oma, mijn vader, zijn broers en zussen was het een intens verdriet, een wond die maar moeilijk kon helen. Zoektochten, via paragnosten, gaven hoop en verwarring. Samen met mijn neven en nichten zijn wij over onze oom Bernard, die door zijn afwezigheid zo aanwezig was, naar openingen blijven speuren. Ook bij de Fathers van Mill Hill was de dood van drie medebroeders pijnlijk. Op hun begraafplaats in Oosterbeek waar alle Paters van Mill Hill begraven zijn, ontbrak een gedenksteen van de drie vermisten. Afgelopen jaar, op Allerzielen, is er een gedenksteen met hun namen geplaatst. Hij is thuisgekomen.

Kom vandaag met verhalen dat de oorlog niet is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.
– Vrij naar Leo Vroman –

Ook in deze onrustige tijd van oorlogen blijven de verhalen komen. Over vluchtelingen die geen uitweg zien in hun land dat geteisterd wordt door oorlog, genocide, onderdrukking. Vorige week was er in de Vereeniging een indrukwekkende voorstelling, getiteld Aleppo.  Samen met kamerkoor Capella Amsterdam musiceerden Syrische vluchtelingen in een aangrijpend koorwerk. Een van de teksten van de verteller: ‘Ik ben Wasim Arslan en mijn familie woont al 800 jaar in Aleppo. Ik ben er geboren’. ….
‘Aleppo is een stad van geuren, voor mij is het de geur van zeep, gemaakt van laurier en olijfolie. Als mijn vader klaar was met douchen, vulde het huis zich met die geur. Ik liep dan naar hem toe en kuste zijn handen. Een teken van liefde dat wij altijd deden. Daarna kuste hij mijn hoofd en gaf mij zijn zegen’….
‘In 2015 sloeg de oorlog toe, uit het niets. Het schudde de grond onder ons. Ik verloor dierbare vrienden en kwam zelf oog in oog te staan met de dood. Ik moest vetrekken, onmiddellijk. Zonder persoonlijke bezittingen mee te nemen, zonder zelfs gedag te zeggen, verliet ik, na 24 jaar, mijn thuis. Ik werd een vluchteling. Een reis door Egypte en Turkije. Ik overleefde. Nadat ik alles verloren had, begon ik mezelf de vraag te stellen: Waarom leef ik? Waarom ben ik hier? Ik nam de boot des doods. Na de zee en landsgrenzen overgestoken te hebben, wachtten wij met een groep mensen op de smokkelaars om de reis voort te zetten. Het was midden in de nacht, we zaten in volledige duisternis op een verlaten treinspoor. De mensen trilden van angst, we wisten niet wie of wat ons te wachten stond. Ik begon voor hen te zingen, en dat kalmeerde’….

‘Mensen zeggen dat Aleppo verdwenen is. Een genereuze stad in puin. Maar ik zeg dat het leeft. In ons hart, in onze herinneringen en in onze stemmen.
Ik ruik de geur van laurier en olijfolie en voel de zegen van mijn vader. Ik kom thuis in zijn liefde.’

 

Slotgedachte 4 mei:

Waar ik aan denk. Marieke Lucas Rijneveld

Het is niet moeilijk om stil te zijn
toch wist ik al vroeg: rouw past nooit
In twee minuten, Het is eerder de
opwarmingstijd van een magnetrongerecht,
een eenpersoons-stamppot die een beetje
naar plastic en een beetje naar verdriet smaakt.

Ik weet heel goed dat in die geluidloosheid nooit
ieder mens herdacht, elk bombardement,
of alle schrik zit van wie-mij-ontdekt, het lek
en de hongervraag. Ook vermoed ik dat
hoop te groot is, want ik hoop wat af.

Soms word ik zelf een duif, zo eentje die
harmonie brengt. Anderen zeggen dat ik
het niet kan begrijpen, dat je om echt stil
te kunnen zijn de oorlog meegemaakt
moet hebben. Dus houd ik mijn mond
en probeer aan vrede te denken.

Vrede past precies in twee minuten.

 

Slotgedachte 5 mei:

Gebed om vrede van Franciscus van Assisi (1181-1226) 

Heer, maak mij een instrument van Uw vrede.
Laat mij liefde brengen waar haat heerst,
laat mij vergeven wie mij beledigde,
laat mij verzoenen wie in onmin leven,
laat mij geloof brengen aan wie twijfelt,
laat mij waarheid brengen aan wie dwaalt,
laat mij hoop brengen aan wie wanhoopt,
laat mij licht brengen aan wie in duisternis is,
laat mij vreugde brengen aan wie bedroefd zijn.

Laat mij niet zoeken getroost te worden, maar te troosten,
niet begrepen te worden, maar te begrijpen,
niet bemind te worden, maar te beminnen.
Want het is toch door te geven, dat men ontvangt
door te verliezen, dat men vindt
door te vergeven, dat men vergiffenis ervaart
door te sterven, dat men verrijst tot het eeuwige leven. Amen.

 

 

Herwi

Koninklijke onderscheiding voor pastor Herwi Rikhof

Vanochtend, op vrijdag 26 april, kreeg pastor Herwi Rikhof in het gemeentehuis in Groesbeek een lintje opgespeld door burgemeester Mark Slinkman van de gemeente Berg en Dal. Hij was – volgens De Gelderlander – samen met de 7 andere gedecoreerden in de gemeente – met een smoes naar het gemeentehuis gelokt. Allen maakten zich verdienstelijk op verschillende terreinen en leverden daarmee ieder op hun eigen manier een bijdrage om de leefbaarheid in de gemeente te vergroten.

Wij parochianen kennen Herwi natuurlijk als pastor en voorganger in de Cenakelkerk en als aanjager van catechese voor jongeren en volwassenen. Een mooie verbinding van kerk naar samenleving wordt gemaakt doordat de Cenakelkerk onderdeel werd van het project Het Grootste Museum van Nederland. Herwi heeft zich hier enorm voor ingezet. Samen met een 40-tal ‘gidsen’ die de kerkdeuren openzetten voor bezoekers, gelovigen en ongelovigen, droeg hij er toe bij dat de Cenakelkerk als levende kerk en monument ook nationaal op de kaart werd gezet.

Herwi is naast Ridder van het Heilig Graf van Jeruzalem nu ook Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Herwi, van harte gefeliciteerd!

Op de site HenkBaron.nl vind je een volledige opsomming van Herwi’s verdiensten en die van de andere gedecoreerden.

parochiefeest

Parochiefeest 26 mei 2024 Malden

Zoals u weet heet onze parochie Heilige Drie-eenheid. Ons parochiefeest wordt daarom altijd gevierd op de zondag waarop de kerk het feest van de Heilige Drie-eenheid viert. Het feest
wordt steeds gevierd in één van de kerklocaties die onze parochie rijk is. Dit jaar zal de viering van het parochiefeest in de H. Antonius Abtkerk in Malden zijn. Het hele pastorale team zal in deze viering voorgaan. Alle koren en zangers van alle kerklocaties worden gevraagd en zijn hierbij uitgenodigd om in één gezamenlijk koor mee te zingen.

De viering start op zondag 26 mei om 10.30 uur en aansluitend is er een kopje koffie of thee met iets lekkers.  Kom ook naar de kerk in Malden en laten we samen vieren en elkaar onder het genot van een kop koffie of thee ontmoeten en iets beter leren kennen!

Namens het pastoraal team,
Pastor Els Geelen

20200913_121849

Preek voor de 4de zondag van Pasen 21 april 2024 Cenakelkerk

Herwi Rikhof

 

1 Joh. 3,1-2 /Joh. 10,11-18

Hoe ken je iemand echt? Door wat zij of hij zegt of door wat of hij of zij doet? Die vraag komt gemakkelijk en haast vanzelfsprekend op wanneer je ook maar zijdelings de formatie van het nieuwe kabinet volgt. Het verschil tussen zeggen en doen is soms heel duidelijk. Nee, ik noem geen namen. Maar het is natuurlijk niet vraag die alleen maar bij politici opkomt. Het komt wel vaker voor dat je verbaasd ben over iemand, iemand die je dacht goed te kennen, dat je moet zeggen: dat had ik niet verwacht. En is de echte anders dan wat hij of zij zegt, of wat zij of hij doet?

Die vraag kwam ook op toen we in de afgelopen week in een groep bezig waren met de eerste hoofdstukken van het boek van Tomas Halik De namiddag van het Christendom, een boek over de situatie van de kerk nu. Die eerste hoofdstukken gaan over geloof. Hij maakt gebruik van een oud onderscheid tussen ‘wat we geloven’ en ‘hoe we geloven’, over geloof als inhoud, en geloof als houding. Hij maakt gebruik van dat onderscheid omdat hij aandacht wil vragen voor geloof als houding, meer nog omdat hij wil argumenteren dat geloof als houding belangrijker is dan geloof als inhoud.

Die aandacht en stellingname van Halik heeft enerzijds te maken met een verzet tegen de opvatting dat geloof primair ziet als het aannemen van allerlei geloofswaarheden, hoe vreemd die ook mogen klinken. Een opvatting van geloof die in een bepaalde vormen van theologie en van catechese, van geloofsonderricht in het verleden en ook wel in het heden naar voren komt. Een opvatting van geloof die Halik dus niet deelt.  Maar die aandacht en stellingname van Halik heeft anderzijds ook te maken met een visie op de mens, op de verhouding van zeggen en doen. Gedrag is de toegang tot wat mensen vinden en geloven, niet wat ze zeggen. Ze kunnen zoveel zeggen.

Als ik het zo formuleer, formuleer ik te zwart-wit. Mensen kunnen toneel spelen, net doen alsof, en mensen kunnen ook echt zeggen wat ze vinden en waar ze voor staan. Maar Halik vraagt terecht aandacht voor het gedrag van de gelovige en voor het verband tussen wat een gelovige zegt en belijdt en wat een gelovige doet. Hij wijst op iets wat wel vaker tegen gelovigen gezegd is of gezegd wordt, dat ze op maandag, dinsdag enz. niet doen wat ze op zondag belijden. Hij wijst dus op het verband tussen de zondag in de kerk en de maandag, dinsdag enz. in de maatschappij en zegt dus dat op maandag, dinsdag enz. blijkt wat je op zondag gelooft. ‘Alleen de praktijk van het geloof … laat ons zien in wat voor soort God iemand gelooft en in welke hij niet gelooft.’(19)

Wanneer wij met vormelingen – en soms ook met hun ouders – over de geloofsbelijdenis spreken, wijzen we er altijd op dat we onze geloofsbelijdenis beginnen met ‘ik geloof in’, niet met ‘ik geloof dat’. In onze geloofsbelijdenis komt dat ‘dat’, dat wil zeggen wat we geloven wel aan de orde, maar in het kader van ‘geloven in’, als een nadere bepaling van die geloofshouding, die Halik zo belangrijk vindt, als een uitleg in wie we geloven.

‘Geloven in’ heeft met vertrouwen te maken. Iemand geloven heeft al met vertrouwen te maken, maar in iemand geloven gaat nog dieper. Als je iemand gelooft, dan geef je aan dat die persoon betrouwbaar is, als je de nieuwslezer op radio of tv gelooft geef je aan dat die geen nepnieuws verkondigen. Wanneer je iemand niet gelooft, geef je aan dat die persoon onbetrouwbaar is, dat het niet waar is wat die zegt.  Maar wanneer je in iemand gelooft, geef je aan dat je je aan die persoon durft toe te vertrouwen en ook toevertrouwt, dat je op die persoon kunt bouwen en dat dat ook doet. De kerkvader Augustinus maakt een opmerking, die later ook door Thomas van Aquino wordt overgenomen wanneer hij spreekt over de geloofsbelijdenis: dat wij als gelovigen eigenlijk alleen in God geloven, dat wil zeggen eigenlijk alleen God als onze uiterste basis hebben. Dat houdt niet in dat je dan niet in mensen kunt geloven, maar dat je dan als gelovige in die mensen gelooft omdat je in hen Gods werking aanwezig weet.

Als we dat kader vergeten, dat kader van diep vertrouwen, dan kan het geloof inderdaad een kwestie van waarheden worden die je wel of niet begrijpt, een dood gewicht, maar als je dat kader serieus neemt, wordt wat je gelooft bepalend en richting gevend voor hoe je leeft. Wanneer duidelijk is, hoe belangrijk het is hoe je gelooft, kan ook over wat je gelooft gepraat worden, kan pas goed gepraat worden over wat je gelooft.

In het evangelie van vandaag gebruikt Jezus het beeld van de herder voor zichzelf. ‘Ik ben de goede Herder’. Hij geeft dus met het beeld van de herder een invulling in wie we geloven als we straks in de geloofsbelijdenis zeggen dat we in hem geloven. Dat beeld van de goede herder heeft in de vroege kerk tot de eerste verbeeldingen van Jezus heeft geleid, een herder met een schaap op zijn schouders. Blijkbaar heeft dat beeld van de herder aangesproken. In het gedeelte dat we gehoord hebben, gaat nog verder dan een herder die zorgt voor een schaap, die een schaap op zijn schouders neemt. In het gedeelte dat we gehoord hebben gaat het om een goede herder die zijn leven waagt, die zijn leven geeft voor zijn schapen. Dat geloven we van Jezus Christus.

Maar dat beeld van de herder roept ook het beeld van schapen op, dat wij op schapen lijken, schapen zijn. Wat houdt dat in? Wat zegt dat over ons? Jaren geleden zei een mevrouw tegen mij die veel van schapen afwist, dat op de zondag van de Goede Herder de meeste predikanten praten over zaken waar ze niets van weten en dat ze vaak de grootste onzin uitslaan. Sindsdien ben ik wat voorzichtig geworden als het over schapen gaat. Maar gelukkig hebben we vandaag ook nog een andere lezing waarin een ander beeld voor ons gebruikt wordt. ‘Wij worden kinderen van God genoemd’. Dat kan ons helpen, want we we maken op een of ander manier kinderen mee, en vooral we zijn allemaal kind geweest: wij zijn allen ervaringsdeskundigen.

Dat beeld van kind kan natuurlijk van alles oproepen: van kinderlijk en kinderachtig tot intimiteit en liefde, van bang zijn tot zorgeloosheid. Welke associaties zijn van belang voor ons kind van God zijn? Bij een ziekenzalving bid ik aan het begin de psalm die we net gezongen hebben, mijn herder is de Heer, omdat daar over zalven gesproken wordt, maar ook over niet bang zijn, ook ‘al moet ik door donkere dalen’, ‘Gij zijt steeds bij mij’, of zoals het in een andere vertaling wat scherper staat: ‘al moet ik het duister in van de dood. U bent toch bij me’. Aan het eind bid ik meestal een klein stukje uit een andere psalm. ‘Bij U, ik ben altijd bij U, U houdt mijn vast, uw hand in mijn hand’ (ps.73) Dat hand in hand is voor mij een bepalende associatie als het om kind zijn gaat.

‘Wij worden kinderen genoemd en wij zijn het ook’. Waarom voegt de schrijver Johannes er aan toe: ‘en we zijn het ook.’? Misschien om het idee te neutraliseren dat het ‘maar’ om een beeld gaat, dat het ‘maar’ een manier van praten is. Ik weet dat in de traditie vaak zo gepraat wordt: ‘maar’ een beeld, ‘maar’ een manier van praten, met de suggestie van: niet echt. Terwijl dat kindschap Gods een van de centrale punten van ons geloof is. In die prachtige ouverture van het evangelie van Johannes staat toch dat de Zoon ons de gelegenheid geeft kinderen van God te worden (Joh 1, 13), en deze tekst uit de brief van Johannes, ‘wij worden kinderen genoemd en wij zijn het ook’ is daar een echo van.

Maar misschien ook om duidelijk te maken dat het niet alleen om woorden gaat, maar ook om de praktijk, om een geloofshouding. Om nog maar een keer Halik te citeren: ‘Alleen de praktijk van het geloof … laat ons zien in wat voor soort God iemand gelooft en in welke hij niet gelooft.’(19).

In een van de introducties tot het bidden, zingen van het Onze Vader in de eucharistie staat ‘durven wij’. Durven we kinderen van God te zijn? Met alle consequenties van dien?

 

 

Contact

Centraal Parochiesecretariaat:

Groenestraat 229

6531 HH Nijmegen

tel: 024 – 355 3630

e-mail:
parochiecentrum@h3eenheid.nl

Bereikbaar op werkdagen tussen 09.00-12.30 uur.