Herwi Rikhof
Ez. 37,12-14 Joh. 11,1-45 of 3-7.17.20-27.33b-45
Inleiding
Vandaag horen we voor de derde keer een lange verhaal uit het evangelie van Johannes. Na het verhaal over Jezus’ ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de put van Jacob, en na het verhaal van Jezus’ genezing van de blinde man, vandaag het verhaal van Jezus’ ontmoeting met Martha onderweg en met haar zus Maria bij het graf van hun broer Lazarus. In al die verhalen zitten veel elementen om over na te denken, veel zinnen om bij te blijven haken, maar vanwege de pelgrimage naar het Heilig Land, naar aanleiding van de vieringen in heel verschillende kerken en onder heel verschillende omstandigheden, blijft voor mij die opmerking van Jezus in het eerste verhaal over in geest en waarheid de Vader aanbidden doorklinken en lees ik die verhalen in dat licht. Vanuit dat eerste gesprek leverde dat voor mij op hoe belangrijk de gemeenschap is bij dat bidden in geest en waarheid, Vanuit het gesprek met die genezen blinde leverde dat voor mij op regels niet bepalend en beslissend zijn en het verrassende van God kunnen belemmeren. Wat levert het gesprek vandaag op?
Preek
Verhalen vertellen is een hele kunst. Ik lees meestal de boekenrecensies in de kranten en naar aanleiding van die recensie koop ik dan ook boeken. Er ligt weer een hele stapel te wachten op rustiger tijden, korte verhalen en een paar heel dikke romans. En als ik die boeken lees, verbaas ik me er altijd weer over hoe die schrijvers, schrijfsters mijn aandacht vast wet te houden en probeer ik ook er achter te komen hoe ze dat doen. Soms door heel kleine en onopvallende zaken.
Neem nu dat korte verhaal dat we net hebben gehoord. Alleen al zo’n boodschapje, zo’n briefje aan het begin. ‘Heer hij die gij lief hebt is ziek’. Geen naam. Voor Jezus is het duidelijk om wie het gaat. Wij, de toehoorders zijn al eerder geïnformeerd, ‘er was iemand ziek, een zeker Lazarus’. Omdat wij weten om wie het gaat, valt het misschien niet zo op, hoe vreemd dat briefje is en hoe intiem tegelijkertijd. Een mededeling is het, zeker op het eerste gehoor: die en die is ziek. Een geste van attentie en betrokkenheid ook. Wie wil niet weten hoe het met haar, met zijn vrienden en vriendinnen gaat? En meer dan dat is er aan in de hand in dat briefje, in de mededeling ‘Heer hij die gij lief hebt is ziek . Want wie vrienden informeert over hoe het gaat, zeker als het gaat om ziekte en verdriet, vraagt ook om betrokkenheid van die andere kant, vraagt om een reactie, een teken van bezorgdheid, verwacht bloemen en bezoek. Als iemand van de ziekensectie mij vertelt dat die en die in het ziekenhuis ligt, vraag ik altijd: moet ik er naar toe?
Johannes schrijft verhalen doorspekt met dialogen, dat hebben we de afgelopen weken gehoord, dat hebben we vandaag gehoord. Het hoogtepunt van dit verhaal is ook een dialoog. Nee, ik bedoel niet die dramatische scene aan het graf, waar Jezus spreekt, met Maria met zijn Vader, en met de dode Lazarus. Ik bedoel het gesprek onderweg, met Martha. Dat gesprek is anders dan de gesprekken die we de laatste twee weken hebben gehoord: het gesprek met die Samaritaanse vrouw en het gesprek met de lamme. Dat zijn gesprekken waar mensen tot geloof komen, van niet-geloven overgaan naar geloven. Het gesprek met Martha is een gesprek met een gelovige, met iemand die al een en ander weet, over de verrijzenis op de laatste dag – ik weet dat hij zal verrijzen – en vooral over Jezus. Dat hij een genezer is – als jij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn – maar vooral ook dat hij een bijzondere band met God heeft – ik weet dat wat jij ook zult vragen… De vertrouwelijkheid van dat briefje aan het begin wordt duidelijk. Het gesprek vindt niet zonder reden plaats wanneer Martha op weg gaat naar Jezus om hem te ontmoeten. Een gesprek onder vrienden, een gesprek van vrienden.
Martha weet al het een en ander. Maar aan het eind antwoordt ze niet in termen van weten, maar in termen van geloven. ‘Ja Heer ik geloof vast’. Wat is er gebeurd dat ze die overgang maakt van weten naar geloven?
Niet veel, en eigenlijk alles. Het zijn maar een paar zinnen, die gewisseld worden, geen paginalang gesprek, maar in die paar zinnen wordt wat we gewoon verstaan wanneer we woorden als ‘dood’ en ‘leven’ gebruiken of vallen, doorbroken en wordt ons gewone perspectief op dood en leven radicaal veranderd. Jezus zegt: ‘ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan mij zal in eeuwigheid niet sterven’. Wat Martha ver weg dacht, de jongste dag, het eind der tijden, dat ligt nu voor het grijpen. Eeuwig leven, zegt Jezus in feite, begint niet pas aan het eind der tijden, begint niet na de tijd, of zoals ze in Twente zeggen ‘oet de tied’, maar begint nu al, in de tijd, in onze tijd. Eeuwig leven is niet zoiets als niet doodgaan of heel, heel, heel lang leven: eeuwig leven heeft te maken met de kwaliteit van leven. Eeuwig leven is leven met de Levende. Eeuwig leven is leven met de Eeuwige.
Eeuwig leven begint niet pas na de dood, of beter hoeft niet pas te beginnen na de dood: daarvoor is de kwaliteit van leven, het eeuwige leven, het leven met de Eeuwige te belangrijk. God aanbidden in Geest en waarheid gebeurt dus niet straks, maar begint nu, kan nu beginnen.
Een goed verhaal vertellen is een hele kunst, zo’n goed verhaal leven misschien nog wel meer.