Preek voor de 13e zondag door het jaar 26 juni

30 juni 2022
Locatie: Cenakelkerk,

Preek voor de 13de zondag door het jaar 2022

Inleiding

Vandaag beginnen we aan een reeks gewone groene zondagen, die doorloopt tot het eind van het kerkelijke jaar met zo nu en dan een feest, Maria ten Hemelopneming, Allerheiligen-Allerzielen en Christus Koning en wij hebben dan hier twee aparte vakantievieringen over Bijbelse achtergrond van de architectuur van deze kerk en over een lijn die in de afbeeldingen rondom ons te zien valt.
Het is mooi dat we op deze eerste gewone zondag een gedeelte uit het evangelie van Lucas horen dat begint met een reis. Niet zomaar een reis, geen vakantietrip, maar een reis die van alles met de levensweg van Jezus te maken heeft. Een reis bovendien die niet alleen de levensweg van Jezus betreft, maar ook die van anderen: we horen een paar korte ontmoetingen onderweg die alle met volgen te maken hebben. Ontmoetingen, discussies die misschien herkenbaar zijn.

Preek

Inflatie was een van de woorden die ik de afgelopen week herhaaldelijk hoorde op radio en tv, inflatie, natuurlijk in verband met prijzen en lonen, met geld en economie, met pensioenen, maar ook in verband met heel andere zaken. Met het gebruik van het woord ‘crisis’, dat werd gebruikt voor ongeveer alles wat nu speelt in onze maatschappij: wantrouwen in de politiek, stikstof, protest van de boeren, oorlog in Oekraïne, Schiphol, opvang van asielzoekers, de klimaatverandering, de onderbezetting in de zorg en het onderwijs, het gebrek aan huizen. En omdat dat woord ‘crisis’ voor al die zaken werd gebruikt, was het aan inflatie onderhevig werd gezegd.

Dat commentaar op taalgebruik viel mij op, omdat ik die inflatie van taal wel vaker opmerk. Het gemak waarop mensen zeggen dat iedereen iets vindt, of dat we allemaal uitkijken naar het optreden van een artiest, of dat we met z’n allen besloten hebben, of dat iemand altijd klaar stond voor iedereen: dat gemak leidt tot taalinflatie. Wanneer ik dat soort opmerkingen hoor, merk ik bij mij de neiging ‘ik niet’ te roepen of zo. Woorden als ‘altijd, ‘iedereen’, ‘allemaal’ zijn woorden die aan inflatie onderhevig zijn. En wanneer mensen mij vragen of alles goed gaat, zeg ik meestal: niet alles, wel veel, maar niet alles.

Dat commentaar op taalgebruik viel mij ook op vanwege het woordje ‘crisis’. Ik weet wel dat de herkomst van woorden niet beslissend is voor hoe we woorden nu gebruiken, maar soms helpt het wel te weten waar een woord vandaan komt. ‘Crisis’ is een woord dat uit het oude Grieks komt en dat met onderscheiden en beslissen te maken heeft.

Nu is onderscheiden, beslissen een proces dat gelaagd is. Elke dag nemen we heel wat beslissingen waar we niet of nauwelijks over nadenken, elke dag nemen we beslissingen uit gewoonte en gelukkig maar. Stel je voor dat je bij alles wat je doet moet nadenken, dat je elke keer de argumenten voor en tegen op een rij moet zetten en dan afwegen, dat je bij alles wat je zo door de dag doet, twijfelt, wel of niet. Maar er zijn ook momenten waarop je dat wel doet, wel moet doen. Dan moet je bezig houden met beslissingen, met keuzes die als het ware onder die gewone dagdagelijkse keuzes liggen. Om het maar bij heel gewone zaken te houden. Koop je nog groenten en fruit die van de ander kant van de wereld ingevlogen zijn of houd je het bij seizoensgebonden en streekgebonden groenten en fruit, koop je nog gewoon de kiloknallers kip of zoek je naar andere kippen of zelfs helemaal niet.

Ik vind het niet vreemd om voor dat soort fundamentele keuzes de term ‘crisis’ te gebruiken: momenten waarop je moet onderscheiden: dit wel of dit niet, momenten waarop je je bewust moet kijken naar je waarden en normen en moet bedenken wat gezien die waarden en normen nu je beslissing moet zijn. Als je crisis zo verstaat , is er dan nog sprake van inflatie van dat woord als het gebruikt wordt voor klimaat veranderingen enz enz ?
Aan het begin van de hele serie gewone zondagen horen we drie korte verhalen die ik ook wel met crisis zou willen aanduiden, drie korte verhalen die met die fundamentele keuzen te maken hebben, verhalen die met Jezus volgen te maken hebben. Als ik ze goed lees, vormen die drie ontmoetingen ook drie stappen in dat proces van onderscheiden en beslissen.

Het gaat om ontmoetingen van Jezus met mensen die niet met name worden genoemd en van we ook niet horen wat hun uiteindelijke reactie is geweest: zijn ze Jezus wel of niet gevolgd? Precies die twee trekken van deze drie verhaaltjes maken ze voor ons interessant en belangrijk. Omdat ze geen naam hebben, zoals ook bijna altijd in de parabels van Jezus – een vader, een vrouw, een herder, een eigenaar – kunnen wij ons met die drie mensen identificeren. Omdat ze een open einde hebben kunnen we, moeten we nadenken over onze argumenten voor en tegen.

Het gaat dus om Jezus navolgen, Jezus volgen op zijn levensweg Dat is niet iets dat vreemd is voor ons: wij zijn per slot christenen, wij zijn hier omdat we hem willen volgen. In dit gedeelte wordt dat volgen verder ingekleurd door die beginzin: dat Jezus vastberaden op reis gaat naar Jerusalem, naar zijn verheffing en vervulling, naar zijn lijden en sterven en verrijzen. We kennen die uitspraak van Jezus dat wie zijn volgeling wil zijn, bereid moet zijn het kruis op te nemen. Vandaag horen we dat de mensenzoon nog minder heeft dan dieren. ‘Ik wil u volgen waar u ook gaat’ zegt die eerste. Een principiële, allesomvattende uitspraak. De reactie van Jezus is niet ‘mooi’ of zoiets, maar Jezus zegt : weet wel wie je volgt als je mij volgt? Je volgt dan iemand die geen vastigheid heeft, geen vaste plek heeft in de maatschappij, iemand die je niet kan helpen als je je zekerheid zoekt in structuren of carrière. Als je mij volgt, volg je iemand die met lege handen staat. Durf je dat? Kun je dat, als een grondhouding in je leven? Durf je, kun je leven met vertrouwen? Daarmee zegt Jezus iets over zijn diepste motivatie: zijn Godsvertrouwen, zijn relatie met Abba Vader.

We horen niet hoe die onbekende reageert, maar we kunnen misschien wel iets zeggen over ons antwoord. Durven wij dat aan? Een van de toeleidingen tot het Onze Vader zegt dat expliciet: wij durven te zeggen: Onze Vader. En dan bidden wij het Onze Vader. Durven we dus? Voordat we daar een antwoord op geven is het misschien goed even stil te blijven staan bij die andere ontmoetingen, want daarin wordt duidelijk wat dat vertrouwen inhoudt.

In het tweede en derde ontmoeting gaat het om waarden en normen die menselijke relaties betreffen, die tot een echt menselijke cultuur behoren. Het gaat niet om toevallige argumenten, om uitvluchten of zo. In het tweede gesprek klinkt een van de tien geboden door, ‘eer uw vader en uw moeder’. Niet alleen een gebod om aardig te zijn voor je ouders, je ouders te respecteren, maar ook een gebod om de traditie waar je in staat serieus te nemen. En de doden begraven is ook een onderdeel van waardering en zorg voor anderen, een soort testcase zelfs omdat het over doden gaat. In het derde gesprek gaat het niet alleen om beleefdheid – je laat niet zomaar huisgenoten in de steek – maar daar klinkt ook iets van dankbaarheid en waardering in door.

Wijst Jezus die waarden en normen af met zijn reactie: laat de doden de doden begraven, wie omkijkt is niet geschikt? Ik denk van niet. Ik denk dat Jezus doorvraagt naar de motieven. Hij maakt niet voor niets, ook beide keren een opmerking over het Rijk van God. Om terug te gaan naar het Onze Vader: willen we dat het rijk van God ook werkelijk komt? Willen we in al die dagdagelijkse keuzes die we maken dat laten doorspelen : dat komen van het Rijk van God ?