De 2e Synode lezing (8 december 2021) van pastor Herwi Rikhof. Dit keer over het belang van het synodale proces

16 december 2021
Locatie:

Het synodale proces – door pastor Herwi Rikhof

kernwoorden en antwoorden


In aansluiting op de inleiding die ik de vorige week heb gehouden, wil ik vandaag de drie kernwoorden die de paus heeft voorgesteld en die ook op het logo genoemd worden aan de orde stellen. Ik wil daarbij ook de antwoorden betrekken die wij in onze parochie op de verschillende locaties al gegeven hebben toen wij vóór de corona-pandemie uitbrak gevraagd hebben naar de dromen van iedereen over de toekomst van onze parochie. Die dromen zijn terecht gekomen in de folder die vorig verschenen is, Maar de ruimte voor de tekst van die folder was beperkt en het is goed die dromen opnieuw en wat breder in te brengen. We kunnen dan in het nieuwe jaar wanneer we per locatie over de drie thema’s gaan praten voortbouwen op wat we al hebben. Maar voor ik inga op die drie kernwoorden en op onze dromen wil ik even hernemen wat ik de vorige keer gezegd heb over de achtergronden . Inleiding

  1. achtergronden

De vorige keer heb ik opgemerkt dat de oproep van de paus tot een wereldwijd synodaal proces waarin alle gelovigen meedenken over de toekomst van de kerk iets nieuws is. Nog nooit is zo’n oproep gedaan. Tegelijkertijd is het beoogde synodale proces ook iets dat heel gewoon is en niet bijzonder. Ik heb toen dat gewone, dat niet-bijzondere uitgewerkt en daarmee de achtergronden geven van het synodale proces.

Ik heb gewezen op het opmerkelijke gegeven dat, wanneer de vroege kerk voor het eerst met een groot probleem geconfronteerd wordt – namelijk moeten heidenen die christen willen worden eerst de Joodse wet aanvaarden -, het antwoord wordt gezocht in gezamenlijk overleg. Daarbij spelen principes, nieuwe ervaringen en gegevens uit de traditie elk een cruciale rol. Door het samenspel van die drie factoren zijn de leerlingen niet alleen instaat een antwoord te geven op het probleem, maar dat antwoord ook te presenteren als een antwoord van de Heilige Geest. ‘De Heilige Geest en wij hebben besloten’ schrijven ze in de brief aan de gemeente in Antiochië. Die zin raakt de kern van het synodale proces. Ik heb die zin verhelderd door in te gaan op de visie op de kerk en de visie op wie wij zijn.

Wat betreft de visie op de kerk heb ik verwezen naar het Tweede Vaticaans Concilie dat over de kerk niet wilde spreken in juridische, clericalistische en triomfalistische termen. In het uiteindelijke document over de kerk gaat het allereerst om Gods omgaan met mensen, om de kerk als het volk van God en het ambt als dienst aan dat volk, om de kerk als Gods volk onderweg, d.w.z. een gemeenschap die steeds hervormd moet worden. Dat volk van God wordt ook een ‘koninklijk, priesterlijk en profetisch’ volk genoemd. Dat ‘profetisch’ betekent dat het hele volk ‘geloofszin’ heeft, een gevoeligheid, een inzicht (‘zin’) in wie God is en wat God doet (‘geloof’). In deze kerkvisie kan het niet meer gaan om een clericalistische top down benadering, maar is het hele volk, is iedere gelovige een vindplaats van God.

Dat laatste wordt duidelijk wanneer we in het Wetboek van de Kerk kijken naar de definitie van de christengelovige, naar de definitie van wie wij zijn. In die definitie wordt verwezen naar de doop en de doop wordt uitgelegd als een deelname aan het drievoudige ambt van Christus: priester, koning, profeet. Daarom is iedere gedoopte een christen en daarom heeft iedere gedoopt waardigheid en verantwoordelijkheid. Door mee te doen aan het synodale proces maken we ons doopsel waar.

  1. de drie kernwoorden

 De paus heeft drie kernwoorden aangegeven: communio gemeenschap, participatio deelname en missio zending. Met die drie kernwoorden heeft hij als het ware drie keer een focus aangegeven waar ons gezamenlijk gesprek over de kerk over moet gaan. Met die drie kernwoorden heeft de paus drie blikrichtingen aangegeven die horen bij een duidelijke visie op de kerk. Een andere visie op de kerk zou andere kernwoorden opgeleverd hebben. Uit de drie kernwoorden die de paus gekozen heeft, blijkt dat hij over de kerk nadenkt in de lijn van het Tweede Vaticaans Concilie. De vorige keer heb ik al laten zien dat het synodale proces als zodanig past in de kerkvisie van het Concilie, vandaag wil ik laten zien dat die drie kernwoorden die visie nader bepalen.

2.1       communio

 Ieder van ons is, zeker in onze cultuur, een individueel wezen: ik ben ik, ik heb een eigen naam, en eigen karakter, een eigen geschiedenis. Maar we zijn ook sociale wezens en in zekere zin allereerst sociale wezens, gemeenschapswezens. Dat wil zeggen, dat relaties wezenlijk tot ieder van ons behoren. Relaties zijn wezenlijk voor ons, zijn geen luxe franjes. Daarom is het goed daar even bij stil te staan.

Relaties zijn er in soorten, van min of meer toevallige ontmoetingen die maar een paar minuten hoeven duren en die ook weinig invloed uitoefenen tot de relaties die tot ons behoren en die soms een leven lang meegaan en alles wat daar tussen in ligt. De relatie met de buschauffeur of de kassière bij de supermarkt is van een ander aard dan de relatie met de huisarts of een iemand van thuiszorg, de relatie met de buren in de straat kan een heel andere relatie zijn dan die met vrienden die soms ver af wonen, de relatie met landgenoten is anders dan die met ouders, met echtgenoot of echtgenote, met kinderen, broers en zussen, nichten en neven.

Niet alleen zijn relaties er in soorten, ook de sfeer in die relaties kan verschillen en kan ook veranderen. Niet alle relaties roepen dezelfde emoties op: sommige relaties zijn intiem, roepen gevoelens van geborgenheid en warmte op, vriendelijkheid en liefde, ander relaties zijn afstandelijke en zakelijk, roepen gevoelens op van nuttig en handig. En, een relatie kan ook van sfeer veranderen: buren of collega’s kunnen bekenden en vrienden worden en vrienden en vriendinnen kunnen van elkaar vervreemden. Mensen kiezen er meestal wel voor om kinderen te krijgen (of te nemen, zoals dat tegenwoordig vaak geformuleerd wordt), maar kunnen niet kiezen welke kinderen ( ook al is er sprake van designer baby’s), kinderen kiezen hun ouders, hun gezin hun familie niet. Maar in het opgroeien vindt vaak wel een proces plaats waarin gekozen wordt, zowel door de ouders als door het kind.

In twee van de bekendste parabels die te vinden zijn in het evangelie van Lucas maakt Jezus gebruik van deze algemeen menselijke sociale gegevens. In de parabel van de barmhartige samaritaan gaat het om min of meer toevallige relaties, mensen die op weg zijn en langs de weg een gewonde zien liggen. De priester en de leviet laten de gewonde links liggen, de Samaritaan krijgt medelijden, verzorgt de man en wordt zijn naaste. In de parabel van de verloren zoon vraagt de jongste zoon zijn erfenis op en verklaart daarmee zijn vader dood, maar keert weer terug en wordt door de vader weer aangenomen als zijn zoon. De oudste zoon beschouwt zijn vader als werkgever en eigenlijk ook niet als vader en zijn broer beschouwt hij niet meer als zijn broer.

Geloven is een menselijke activiteit, met alle kenmerken die bij ons mensen horen. Geloven is enerzijds duidelijk iets individueels en zeker in onze maatschappij ook een keuze die mensen maken of niet maken. We zien zeker in onze tijd dat mensen niet meer geloven (‘van huis uit katholiek’) en dat het gewoon geworden is te vragen: geloof jij nog? Maar geloven is anderzijds ook iets sociaals, iets gemeenschappelijks. En zoals het sociale aspect wezenlijk bij ons  mens-zijn behoort, behoort de   gemeenschap wezenlijk bij ons geloof en wel naar twee kanten toe, naar het verleden toe en naar het heden toe.

Naar het verleden. Wanneer Paulus in zijn brief aan de Romeinen zoiets als een genealogie van het geloof aangeeft, dan speelt de trits horen – verkondigen – gezonden-zijn daarin een centrale rol (Rom. 10:14-15). Maar in plaats van ‘horen’ kan het ook om ‘zien’ gaan. De voorbeelden die men ziet en intrigeren (‘Ziet hoe zij elkaar liefhebben’), maar ook het zien van religieuze kunst kan in die genealogie thuis horen: de gebrandschilderde ramen in de middeleeuwse kathedralen als de bijbel van de armen en de plaats van kunst bij de verkondiging in de periode na Trente. Hoe dan ook, het geloof begint niet bij jezelf. Uiteindelijk is het begin van het geloof God die zich te kennen geeft. Het geloof is altijd antwoord, een ja en amen.

In ‘verkondigen’ zit het element van communicatie. Communicatie hoort bij communio, bij gemeenschap, zonder communicatie is geen gemeenschap, geen geloofsgemeenschap mogelijk.  Taal is een belangrijke vorm van communicatie, ook binnen de geloofsgemeenschap. Taal heeft altijd een sociale en historische dimensie, anders zou het geen middel van communicatie kunnen zijn. Van de dichter Willem Kloos stamt het gezegde dat kunst ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ is, maar die ‘allerindividueelste expressie’ gebeurt wel in taal, die juist niet ‘allerindividueelst’ is. De woorden, de taalregels (grammatica, syntaxis) zijn voorgegeven. Ook wanneer mensen daar van af wijken, ook wanneer een eigen groepstaal ontwikkeld wordt of wanneer in de sociale media nieuwe vormen van taal ontstaan, kan dat nooit ‘allerindividueelst’ zijn, omdat dan geen communicatie kan plaatsvinden. Ook de meest ‘persoonlijke’ communicatie moet gebruik maken van bovenindividuele communicatiemiddelen wil er communicatie ontstaan. En de veranderingen die voortdurend in de taal plaats vinden, zijn veranderingen binnen een bestaande traditie, ook als die veranderingen afwijkingen zijn.

Een mooi voorbeeld van deze noodzakelijke combinatie van persoonlijk en boven-individueel is de geloofsbelijdenis zelf. In de originele versie staat ‘wij geloven’, maar in de versie die in het Westen in de liturgie gebruikt wordt, staat ‘ik geloof’. Samen zeggen de gelovigen dan ‘ik geloof’ (vgl. 1,7). En wanneer dat ‘ik’ zijn of haar geloof uitdrukt, gebeurt dat niet met eigen woorden, maar met woorden die de traditie aanreikt en die eigen gemaakt zijn.

Naar het heden. In wat ik net gezegd heb over het verleden, de traditie, communicatie geldt in zekere zin ook voor het heden. Je kunt niet geloven op je eentje. Je kunt ook niet goed geloven als je je geloof alleen maar iets innerlijks laat zijn, iets waar je nooit over spreekt, iets dat nooit naar voren komt in je doen en laten. Een van de belangrijke teksten uit het evangelie laat dit zien.

In het evangelie volgens Mattheus wordt Jezus gevraagd naar het betalen van de belasting, naar de verrijzenis en wordt hij tenslotte gevraagd welk gebod het belangrijkste gebod is – het belangrijkste, dus waar het om gaat . ‘Een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen:  “Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?” Hij antwoordde hem: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod.  Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.” (Mt 22, 35-40)

Jezus noemt dus twee geboden. Maar niet alleen het tweede gebod, het gebod van de naaste liefhebben gaat om dat sociale, ook het eerste gebod God lief hebben heeft een sociaal, een gemeenschapsaspect: het gaat immers om de hele mens: ‘met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand’.

Op basis van het optreden van Jezus – en hij staat hier in de lijn van de profeten van het Oude Testament – kunnen we nog een stap verder gaan en dat zit al besloten in dat dubbelgebod. De gemeenschap, de geloofsgemeenschap is niet alleen zoiets als een instrument, waarbinnen het geloof wordt doorgegeven en gestalte krijgt: het is ook het doel.

Extra ecclesia nulla salus buiten de kerk is er geen heil: dat is een slogan, een oneliner die in de eerste eeuwen van de kerk ontstaan is en in de loop der eeuwen vaak herhaald wordt. Je kunt die formule verschillend uitleggen. Je kunt daarmee andersdenkenden uitsluiten en zo is die slogan ook vaak gebruikt, exclusief, uitsluitend. Maar je kunt die formule ook verstaan als zeggen dat heil bestaat in horen bij een gemeenschap. Je kunt geen heil verwachten zonder gemeenschap, je kunt niet alleen gelukkig zijn.

Wie in de evangelies let op de zieken die Jezus geneest, kan ontdekken dat het niet om zomaar zieken gaat, maar om mensen door hun ziekte geïsoleerd zijn komen te staan. Melaatsen het duidelijkst, maar ook de blinden, de doven, de lammen staan buiten de maatschappij. Hetzelfde geldt voor zijn omgang met tollenaars en zondaars. Zacheüs is een van de voorbeelden. Een opvallend gegeven is dan dat Jezus niet zozeer met hen spreekt, maar bij of met zondaars en tollenaars eet. Die eetgemeenschap wordt als aanstootgevend beschouwd (Matt. 9:10-13; Marc. 2:15-17; Luc 5:28-32; 7:34). In dit licht krijgt het gegeven dat de maaltijd ook een belangrijke rol speelt in de parabels die Jezus vertelt een speciaal accent. Het gaat niet eenvoudigweg om wat eten of drinken: het gaat om gemeenschap.

Ik vond het een mooi gegeven dat toen ik aan een aantal werkgroepen in onze locatie vroeg wat zij tijdens de lockdown vorige jaar het meest gemist hadden, elke werkgroep zei dat de gemeenschap gemist hadden: het samen zingen en bidden, het samen koffie drinken. Ik vond en vind dat een belangrijk gegeven ook voor onze gesprekken in het kader van het synodale proces in het nieuwe jaar, omdat allereerst die gemeenschap er voor de lockdown was – anders mis je iets niet – en dat die gemeenschap ook belangrijk gevonden werd. Dat leidt me naar het volgende kernwoord: deelname.

2.2       participatio

 2.1       de kerk als lichaam van Christus

 Een van de meest dramatische schilderingen in onze Cenakelkerk is de roeping van Paulus voor de poort van Damascus. In de koepel van de kapel heeft Piet Gerrits niet alleen het begin geschilderd van de bliksem die Paulus treft en verblindt, maar ook de woorden die dan klinken. ‘Saul Saul waarom vervolgt gij mij.’ Bekende woorden, maar als je er over nadenkt zijn dat toch vreemde woorden. Paulus vervolgt Jezus toch niet? Hij is opzoek naar volgelingen van Jezus. Tenzij die volgelingen zo nauw verbonden zijn met Jezus dat ze in zeker zin Jezus zijn. Ik denk dat die ervaring van Paulus hem er later toegeleid heeft het beeldvan het lichaam dat in de politiek als eens door een Romeinse senator gebruikt werd toen het gewone volk in opstand dreigde te komen tegen de patriciërs, de bovenlaag, dat beeld van het lichaam te gebruiken voor de kerk. Hij doet het op meerdere plaatsen, maar op twee plaatsen legt hij het ook uit.

In de brief aan de Rom is Paulus vrij kort: ‘Want zoals het menselijk lichaam vele organen heeft met allerlei verschillende functies, zo vormen wij allen tezamen in Christus een lichaam, en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, aangewezen op elkaar.’  Rom 12, 4-5

Paulus wijst hier op twee punten: op de verscheidenheid binnen een gemeenschap,  vele organen, vele functies,  en op de onderlingen afhankelijkheid, aangewezen op elkaar. Deze twee punten komen terug in een tekst in de eerste brief aan de Korinthiers, waarin hij uitvoeriger en beeldender spreekt.

“Het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen een geheel; alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen een lichaam uit. Zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en heidenen, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop een enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met een Geest. Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit een lid, maar uit vele leden. Veronderstel dat de voet zegt: “Omdat ik geen hand ben, behoor ik niet tot het lichaam,” behoort hij daarom niet tot het lichaam? En veronderstel dat het oor zegt: “Omdat ik geen oog ben, behoor ik niet tot het lichaam,” behoort het daarom niet tot het lichaam? Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor? Als het helemaal gehoor was, waar bleef de reuk? In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij het gewild heeft. Als zij alle samen een lid vormden, waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts een lichaam. Het oog kan niet tot de hand zeggen: “Ik heb je niet nodig,” en evenmin het hoofd tot de voeten: “Ik heb je niet nodig.” Nog sterker, juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn, zijn onmisbaar. En die wij beschouwen als minder eerbaar, omgeven wij met groter eer. Onze minder edele ledematen worden met groter kiesheid behandeld; de andere hebben dat niet nodig. God heeft het lichaam zo samengesteld, dat Hij aan het mindere meer eer gaf, opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zijn en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen. Wanneer een lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt een lid geëerd, alle delen in de vreugde. Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam.’ (1 Kor 12, 12-27)

In deze uitgebreide presentatie van het beeld wijst Paulus, zoals ik al zei, op een paar belangrijke zaken van de kerk als lichaam van Christus. Allereerst op de veelheid en de verscheidenheid van de ledematen, (sterk en zwak). Dat betekent dat de kerk, de geloofsgemeenschap niet uniform is – zoals wij in onze parochie zeggen:  eenheid in verscheidenheid. Vervolgens wijst Paulus erop dat die verscheidenheid een functie heeft: die verscheidenheid is er niet zomaar, maar heeft een doel en dat doel is tenslotte elkaar bijstaan, helpen, zorgen dat het geheel, het lichaam, kan bestaan. Over die functie en dat doel wil ik nu iets zeggen en wel aan de hand van een belangrijk document van het Tweede Vaticaans Concilie, de constitutie over de liturgie, die de basis is voor hoe de wereldwijde kerk en ook wij in onze parochie liturgie vieren, de sacramenten ontvangen.

2.2       de actieve deelname in de liturgie

Een kerngedachte van deze constitutie over de liturgie is de actieve deelname. Ik neem het begin  van par. 14 als uitgangspunt.

 “Onze moeder de Kerk verlangt er vurig naar, dat alle gelovigen worden gebracht tot dat volledig, bewust en actief deelnemen aan de liturgische vieringen waar de aard van de liturgie zelf om vraagt en waartoe het christenvolk, ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk'(1 Pt 2,9; vgl. 1 Pt 2,4-5) krachtens het doopsel het recht en de plicht heeft.

Dit volledig en actief deelnemen van heel het volk moet bij de vernieuwing en bevordering van de heilige liturgie de volle aandacht krijgen. Dit is immers voor de gelovigen de voornaamste en zelfs onmisbare bron voor het verwerven van de echt christelijke geest.  ….”(SC14)

Uit de laatste zin blijkt dat het volledig en actief deelnemen voor het concilie een centraal element is, een focus voor de bevordering en vernieuwing van de liturgie. En die bevordering en vernieuwing van de liturgie is een onderdeel van het algemene doel van het concilie: verdieping van het geestelijk leven (SC 1). Uit de eerste zin blijkt waarom dat zo is en ik wil bij die eerste zin nu stil blijven staan.

Allereerst die term: ‘volledige, bewuste en actieve deelname’. Die term is al eerder gebruikt in de constitutie en wel in de context van wat een echte liturgie is: de herders (pastores) moeten er niet alleen op letten dat het voltrekken van de liturgie volgens de regels gebeurt, maar ook dat de gelovigen bewust, actief en vruchtbaar aan de liturgie deelnemen (SC 11) en die term komt als een refrein terug in de constitutie en wordt zo’n 15 keer gebruikt. Een keer wordt in het kader van het denken over de eucharistie nadrukkelijk een contrast aangebracht:

 ‘Daarom zorgt de Kerk er met alle inspanning voor, dat de christenen bij dit geloofsmysterie niet als buitenstaanders of zwijgende toeschouwers aanwezig zijn, maar dat zij er door middel van de riten en gebeden een goed begrip van krijgen en zo bewust, met godsvrucht en actief aan de heilige handeling deelnemen…….’ (SC 48)

Die deelname wordt nader bepaald door drie bijvoeglijke naamwoorden: volledig, bewust en actief. Hoe die drie bepalingen verstaan moeten worden, wordt duidelijk in wat volgt.

In die beginzin worden in verband met die volledige, bewuste en actieve deelname nog twee elementen genoemd, twee redenen waarom die deelname zo belangrijk is: ‘de aard van de liturgie zelf’ vraagt om die deelname en ‘het christenvolk, ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk’ (1 Pt 2,9; vgl. 1 Pt 2,4-5 ) heeft krachtens het doopsel het recht en de plicht tot die deelname. Dat eerste argument heb ik al wat uitgewerkt door over de aanwezigheid van de Heer in de liturgie te spreken, nu wil ik aandacht besteden aan dat tweede argument en het een beetje uitpakken.

Krachtens het doopsel heeft het christenvolk recht en plicht tot deelname. Het doopsel wordt wel de poort tot de sacramenten genoemd, maar je kunt die karakterisering smal en breed verstaan. Smal, als een soort toegangsbewijs: als gedoopte heb je toegang, ben je gerechtigd aanwezig te zijn, ben je lid van de club. Breed, als gedoopte is het vanzelfsprekend dat je deelneemt, het deelnemen is om zo te zeggen het realiseren van je doopsel, als gedoopte kun je haast niet anders dan deelnemen. Die laatste brede interpretatie is de bedoeling. Dat blijkt uit eerdere opmerkingen die in de Constitutie gedaan worden, vooral over de doop als deelname aan het sterven en verrijzen van Christus. Dat blijkt ook uit de kerkvisie, waar ik de vorige keer op gewezen heb.

Zoals bij alle documenten van het Tweede Vaticaans Concilie is ook de constitutie over de liturgie niet uit de lucht komen vallen.

De doorbraak van die liturgische beweging wordt vaak verbonden met een congres dat in 1909 in Mechelen wordt gehouden. Op dat congres houdt een monnik van de abdij Keizersberg uit Leuven, dom Lambert Beauduin (1873-1960) een referaat over de liturgie met de titel ‘het ware gebed van de kerk’. (Hij zal later het klooster van Chevetogne stichten). Die titel bevat al twee belangrijke elementen: de kwalificatie ‘waar’ wijst op discussie en kritiek; de term ‘kerk’ geeft aan dat liturgie een kwestie van de kerk is. In het referaat werkt Beauduin die twee elementen uit. Zijn kritiek richt zich op een liturgie die in feite individualistisch is; de liturgie heeft haar gemeenschapskarakter verloren: de gelovigen zijn stil bezig met hun eigen devoties en laten de viering aan de priester over. Dat moet fundamenteel veranderen: de liturgie moet een viering van de hele kerk zijn, van het hele lichaam van Christus, van alle ledematen. In deze visie past de actieve deelname van iedere gelovige. Die actieve deelname was een paar jaar eerder al door paus Pius X in een motu proprio over de kerkmuziek genoemd (1903). Van Beauduin stamt ook de uitspraak: ‘il faudrait democratiser la liturgie.’ Dat ik maar vertaal – om misverstanden te voorkomen – met: ‘met moet van de liturgie een Godsvolk-zaak maken’.

Zoals ik al zei: ik heb niet zomaar een tekst van het Tweede Vaticaans Concilie genomen, maar een tekst die bepalend is voor hoe wij in onze parochie liturgie vieren. Uit de dromen die mensen voor de corona-pandemie hebben opgeschreven blijkt dat ze de liturgie – de vieringen in het weekend en op de hoogtijdagen, het toedienen van de sacramenten – een belangrijke pijler van onze parochie vinden, dat ze de manier waarop we de liturgie vieren over het algemeen waarderen, maar dat ze ook wel ideeën hebben om zaken te. verbeteren en die spelen dan meestal rond het thema dat ik genoemd heb: de werkelijke deelname. In onze gesprekken in het nieuwe jaar kunnen we hier op voortbouwen.

2.3       missio

 Ik wil mijn korte reflectie over het laatste kernwoord missio, zending, beginnen met een gedeelte te citeren uit het speechje dat de toenmalige kardinaal Bergolio heeft gehouden tijdens het pre-conclaaf, de vergadering van kardinalen die voorafging aan het conclaaf dat de opvolger voor de afgetreden Benedictus XVI moest kiezen. Ik citeer uit dat speechje omdat het duidelijk maakt waarom deze paus dat woord missio als een van de drie kernwoorden heeft aangegeven.

 ‘Ik concentreer me op de evangelisering. Zij is de bestaansgrond van de kerk. Het gaat om ‘de heerlijke, troostende vreugde het evangelie te verkondigen’ (Paulus VI). Het is Jezus Christus zelf die ons daartoe van binnen uit toe aanzet.

  1. Evangelisering vooronderstelt apostolische ijver. Ze vooronderstelt in de kerk een vrijmoedige manier van spreken waarmee ze buiten zichzelf treedt. Ze is opgeroepen om buiten zichzelf te treden en naar de periferie te gaan, niet alleen naar de geografische randen, maar ook naar de existentiële, naar het mysterie van de zonde, van de pijn, van de ongerechtigheid, van de onwetendheid, van religieuze onverschilligheid de ontbrekende religieuze praxis, van het denken, van alle ellende.
  2. Wanneer de kerk niet naar buiten treedt om te evangeliseren, verwijst ze alleen maar naar zichzelf (wordt ze zelf-referentieel) (vgl. de kromgebogen vrouw in het evangelie). Het kwaad dat zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft in de kerkelijke instituties heeft zijn wortel in deze zelfbetrokkenheid. Het gaat om een geest van theologisch narcisme.

In de Openbaring van Johannes zegt Jezus dat hij voor de deur staat en klopt. Het is duidelijk dat de tekst bedoelt dat hij buiten staat en naar binnen wil. Maar ik denk aan de keren dat Jezus klopt opdat we hem eruit laten gaan. De zelf-betrokken kerk houdt Jezus binnen en laat hem niet naar buiten.

  1. Wanneer de kerk zelf-referentieel is, gelooft ze zonder er zich van bewust te zijn – dat zij zelf het licht is; ze houdt op het mysterie van de maan te zijn en valt ten prooi aan het zware kwaad van de spirituele wereldlijkheid – die volgens de Lubac het ergste is wat de kerk kan overkomen. Ze leeft er van elkaar te gloriëren.

Eenvoudig gezegd: er zijn twee kerkvisies, de verkondigende kerk die buiten zichzelf treedt, die het woord van God eerbiedig beluistert en getrouw verkondigt (Dei Verbum) en de wereldse kerk die in zichzelf, vanuit zichzelf en voor zichzelf leeft.

Dit kan licht werpen op de hervormingen die nodig zijn voor het zielenheil.

 De paus zelf stelt hier twee kerkvisies tegenover elkaar en het is duidelijk dat hij voor de eerste is en de tweede afwijst. Het is ook duidelijk dat hij die tweede aanwezig ziet in wat nu in de kerk gebeurt en dat hij daarom spreekt over hervorming en wel om een hervorming die nodig is voor het heil.

 In zijn eerste grote document, Evangelii gaudium, werkt de paus zijn visie op een missionaire kerk verder uit. Ik zal nu niet dat hele document ter sprake brengen, maar alleen maar een kernpassage, een harte kreet citeren:

‘Ik verkies een gehavende Kerk, gekneusd en vuil omdat ze de straat is opgegaan, eerder dan een Kerk die ziek is, omdat ze in zichzelf zit opgesloten, gehecht aan het comfort van haar eigen zekerheden. Ik houd niet van een Kerk die in het middelpunt wil staan en die uiteindelijk de gevangene wordt van een kluwen van bepalingen en procedures. … Meer dan de vrees ons te vergissen, hoop ik dat we bezield blijven door de vrees opgesloten te zitten in structuren die ons een valse bescherming geven, in normen die ons tot onverbiddelijke rechters maken, in gewoontes waarin we ons comfortabel voelen terwijl er buiten een uitgehongerde menigte wacht en Jezus maar voor ons blijft herhalen: “jullie moeten hun te eten geven”.’ (49)

 Ik heb deze uitspraken van de huidige paus geciteerd, niet alleen om te verduidelijken waarom hij missio zending as derde kernwoord heeft gekozen en ook niet alleen omdat hij aan die zending een wel bepaalde inkleuring geeft, maar ook om een breder perspectief aan te geven. Die aandacht voor zending en die invulling door de paus zijn geen privé-zaak.

De paus wijst,  zoals ik al zei, op twee kerkvisies die tegenover elkaar staan: een kerk die naar binnen toe is gekeerd (zelf referentieel, die het mysterie van de maan vergeten is) en een kerk die naar buiten treedt. Het is duidelijk dat hij de eerste afwijst en voor de tweede pleit. Al eerder zei een franse bisschop: een kerk die niet dient, dient nergens voor. Dat werd hem niet in dank afgenomen.

De kerkvisie die de paus voorstaat, de kerk die naar buiten treedt, is een kerkvisie met oude wortels. In Europa, maar dat geldt ook voor andere delen van de wereld, heeft de kerk een grote invloed uitgeoefend op de cultuur. Ik bedoel met cultuur dan niet alleen de kunst – beelden, schilderijen, gebouwen, muziek – maar ook de scholen, ziekenhuizen, verpleeginrichtingen, al die zaken die maken dat onze maatschappij een menswaardige maatschappij is. De laatste eeuwen is die functie van de kerk om allerlei redenen minder geworden of zelfs verdwenen. Tekenend daarvoor was een paar jaar geleden dat in de zogenaamde grondwet van Europa het christendom niet eens genoemd werd als historische factor, en tekenend daarvoor is ook de tendens maar niet meer te praten over Kerstmis maar over feestdagen. Dat gebeurt niet alleen in die richtlijnen om inclusief, politiek correct te spreken, maar is ook te zien in de teksten op de zogenaamde kerstkaarten, waarop in de afbeelding op de voorkant ook weinig of niets van het religieuze kerstfeest te vinden is.

Door missio, zending een van de kernwoorden te maken vraagt de paus om na te denken over onze visie op de kerk: is die naar binnen gericht of naar buiten? En vraagt hij ons ook na te denken hoe wij in onze parochie die zending, die dienstbaarheid aan de samenleving gestalte kunnen geven. Dat zal waarschijnlijk niet (meer) kunnen op de manieren waarop dat in het verleden gedaan is, maar hebben wij de creativiteit om net als al die generaties voor ons manieren te vinden om onze geloof ook in onze samenleving te laten doorwerken? De Nederlandse bisschoppen hebben daarvoor gewezen op het belang van dialoog in kerk en samenleving. Ook dat thema kan terugkomen in onze gesprekken in het nieuwe jaar.