Herwi Rikhof
Openbaring 11,19; 12,1-6.10a / Lc. 1,39-56
Inleiding
Waarom hebben we hier in onze kerk eigenlijk alleen de afbeelding van de ontslaping van Maria in de kapel rechts voor, de enige kapel met een mozaïek? Waarom geen andere afbeeldingen van Maria? Die zijn er wel, maar wat verborgen: in de Taborkapel een kleine verbeelding van de engel die Maria bezoekt en in de sacramentskapel staat ze biddend achter de tabernakel. Waarom zo prominent haar ontslaping in die zijkapel? Omdat volgende een traditie Maria in de zaal van het laatste avondmaal, in het cenakel, is overleden. De ontslaping van Maria is de basis voor het feest dat we vandaag vieren. In de loop van de tijd heeft dit feest in het Westen de naam ‘ten hemel opneming’ gekregen, terwijl in het Oosten de ontslaping van Maria de titel is.
Het is de gewoonte dat in die kapel van de ontslaping een icoon staat van Maria in een gebedshouding. Die icoon staat in deze viering centraal. Dat sluit aan bij de liturgie van vandaag: want we horen Maria in het evangelie bidden.
Preek
Op de BBC is al jarenlang een programma te horen dat Desert Island Disc heet en waar de gast van het programma uitlegt welke acht LP’s of de laatste jaren welke acht cd’s zij of hij mee wil nemen naar een onbewoonde eiland. Een aardige manier om een beroemde gast zijn of haar favoriete muziek te laten presenteren. Ik speel het wel eens voor mijzelf als ik voor mijn cd-collectie sta, en dan merk ik meestal snel dat 8 wel heel weinig is en dat ik voor dat onbewoonde eiland misschien toch niet mijn favoriete muziek zou kiezen, maar eerder die muziek waarvan ik vermoed dat ik na herhaaldelijk draaien en luisteren nog steeds nieuwe dingen zal ontdekken, niet altijd dus de muziek die ik al goed ken en die ik bijna mee kan zingen of neuriën.
Als ik datzelfde doe met teksten uit de H. Schrift, ontdek ik ook zoiets: een top acht of zelfs een top tien is te weinig, ik heb meer dan tien teksten die, als ik dat zo mag zeggen, mijn persoonlijke canon in de canon van de H. Schrift vormen, en ik zou teksten kiezen waarvan ik vermoed dat ze mij telkens aan het denken zouden zetten. Van de teksten die we vandaag hebben gehoord, is een wel een kandidaat voor mijn lijst. Niet de eerste tekst, hoewel ik daar niet alles van begrijp en ik het boek van de Openbaring een boek vind dat mij intrigeert door vreemdheid en raadselachtigheid en ook wel door al dat geweld, maar het evangelie, de lofzang van Maria, het Magnificat. Het Magnificat staat op mijn lijst niet zozeer omdat het elke avond terugkomt in het avondgebed van de kerk, de vespers, dus een van de grote gebeden van de kerk is, Ook niet omdat ik een heel aantal prachtige muzikale versies heb van die lofzang, en dat mooi zou kunnen combineren met die acht cd’s, maar vooral omdat het, net als het Onze Vader, een gebed is dat je leert bidden. En dat heb je, denk ik wel nodig op zo’n onbewoond eiland, dat heb je zeker nodig in onze roerige tijden.
Dat leren bidden begint meteen. Het ‘Onze Vader’ begint meteen een band van gezamenlijkheid en een sfeer van vertrouwelijkheid op te roepen, niet ‘mijn’, maar ‘onze’, niet ‘heer’ of ‘baas’, maar ‘vader’. Zo begint ook het Magnificat met de verhouding tot God duidelijk te stellen. Het gaat bij het bidden niet alleen om het spreken met God, dat je met God in contact bent, maar vooral om hoe je spreekt en hoe dat contact is. Maria begint met:
Mijn hart prijst hoog de Heer van vreugde juicht mijn geest om God mijn Redder
daar hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd
Maar zult u misschien denken: in het begin worden die verhouding misschien wel duidelijk gesteld, maar die manier waarop: is die nu zo goed? Maria noemt zichzelf ‘dienstmaagd’, je kunt ook vertalen ‘dienares’ of sterker letterlijk vertaling ‘slavin’. Hoe dan ook vertaald, Maria gebruikt dus meteen in het begin een term die thuishoort in gezagsverhoudingen en dienstbetrekkingen, en dat het dan ook nog kan gaan of gaat, slavin, om een niet vrijwillige verhouding, niet een baan waarvoor je gekozen hebt, maakt het alleen maar ingewikkelder. Is dat nu de juiste verhouding voor het gebed, een sfeer van onderdanigheid, dwang en onvrijheid? En als Maria dan ook nog praat over haar kleinheid, haar nederigheid wordt het dan niet nog erger? Een collega van mij op de universiteit zei eens dat Maria geen identificatie figuur kon zijn voor vrouw, omdat ze niet zelfstandig was, maar van iemand was: dienstmaagd van de Heer. Is dat nu een goed begin?
Als ik probeer uit te leggen, waarom ik dat toch een goed begin vind, helpt mij wat Jezus later in het evangelie van Lucas zegt over bidden. Dat helpt mij, omdat de evangelist Lucas Jezus op alle belangrijke momenten van zijn leven tekent als in gebed. Jezus eigen bidden klinkt dus door wanneer hij Jezus vertelt een verhaal waarin hij twee manieren van bidden tegenover elkaar stelt: de manier waarop een Farizeeër bidt en de manier waarop een tollenaar bidt. Door een Farizeeër tegenover een tollenaar te zetten creëert Jezus al een spanning: een spanning tussen gelovige en ongelovige, maar ook tussen iemand die weet heeft van de zaken van het geloof, een expert en iemand die dat niet is. Je verwacht dus dat die expert het voorbeeld van goed bidden zal geven en die ander niet. Maar zoals altijd in de verhalen van Jezus wordt die verwachting op de kop gezet. Niet de Farizeeër gaat gerechtvaardigd naar huis, maar de tollenaar. Waarom? Omdat die Farizeeër zich zelf verheven heeft. Want die Farizeeër dankt God dat hij niet is als andere mensen die een slechte staat van dienst hebben en dat hij beter is en noemt dan zijn eigen goede prestaties: vasten en financiële afdracht. Dat hij in zijn gebed centraal staat is niet het probleem – de psalmen gaan vaak over ‘ik’ en de bidder kan of moet zich met die ‘ik’ identificeren – maar de manier waarop die Farizeeër zich centraal stelt is wel het probleem. Hij verhoogt zich, hij heeft zichzelf opgeblazen, zich buiten proporties belangrijk gemaakt, hij is in de zaken van God voor zichzelf begonnen en hij vraagt in feite een compliment, zo niet een beloning van God voor zijn prestaties.
Het contrast van dit gebed van de Farizeeër met het gebed van Maria is levensgroot. Ook zij dankt God, ook zij staat centraal, maar dan als degene aan wie de Machtige zijn grote daden verricht. En die grote daden hebben alle te maken met verhogen en verlagen, met een omkering van alle waarden. Zij heeft als het ware plaats gemaakt voor God of anders geformuleerd: zij is doorschijnend geworden, een doorverwijzing, een instrument. Dat is de reden dat alle geslachten haar zullen prijzen. Precies omdat zij van God is, dienstbaar is aan God, kan zij de identificatiefiguur zijn niet alleen voor vrouwen maar voor iedereen, zelfs voor mannen.
Als we Maria’s lofzang, dat Magnificat, bidden, en als we beginnen met dat begin en dan meegaan met wat volgt, bidden we echt. Want dan nemen we de verbazing en verrassing over van Maria, dat God ons heeft gezien en wel met welwillendheid. Dan nemen we over dat wij ons niet beter hoeven voor te doen dan we zijn, ons niet hoeven op te blazen. Dan erkennen we met Maria dat wij zoals we zijn instrumenten kunnen worden, kunnen zijn van Gods grote daden.