Preek voor de 27ste zondag door het jaar 2023 Cenakelkerk
We zaten op de achterbank van de auto van het Nederlands College in Rome, de oude kardinaal Alfrink en ik. Hij was in Rome om afscheid te nemen van de stad waarin hij gestudeerd had en waarin hij zo’n belangrijke rol had gespeeld tijdens het Tweede Vaticaans Concilie en ik was in Rome als theologische assistent van de bisschop van Groningen, mgr. Möller, die deelnam aan de bisschoppensynode van 1983. Op die achterbank kwam het gesprek op de synode en de kardinaal vroeg mij hoe het ging. Moeizaam, zei ik, de procedures zijn onduidelijk en de bisschoppen zijn te afhankelijk van informatie en zo uit de Curie. Die bepalen nog steeds hoe en waarover het gaat. De kardinaal zei toen: ik had het anders bedacht toen ik het voorstelde. Ik begreep daaruit dat hij aan de wieg had gestaan van het idee van een bisschoppensynode die regelmatig bijeen zou komen als een soort permanent concilie.
Aan dat gesprek veertig jaar geleden moest ik een paar keer terugdenken in de afgelopen weken bij de berichten over de synode die nu begonnen is, de synode waarin de eerste resultaten van het synodale proces besproken worden, niet alleen door bisschoppen, maar door een bredere vertegenwoordiging van de wereldwijde kerk, inclusief vrouwen. Zou het dit keer wel lukken, een synode waarin de deelnemers vrijuit kunnen praten over wat hen bezighoudt, waarin niets wordt toegedekt? En toen ik de openingsspeech van de paus las die hij afgelopen woensdag gehouden heeft, merkte ik dat hij begon met eenzelfde ervaring die hij als secretaris bij een synode had opgedaan als die ik mij herinnerde. Toen, zei hij, hadden we nog steeds niet de gewoonte dat iedereen zich vrij moet kunnen uiten. Nu wel.
In die openingsspeech maakt hij een aantal opmerkingen die verder gaan dan min of meer praktische en organisatorische opmerkingen voor de deelnemers, opmerkingen die de kerk als geheel aan gaan, opmerkingen die mij ook voor ons als parochie van belang lijken.
De paus zegt een aantal keren, dat het synodale proces niet gemakkelijk is, dat begrijpen waar we mee bezig zijn niet zomaar gaat, dat dát moeite kost. Waarom? Omdat het om een proces gaat dat toch wat anders is dan we kennen uit onze samenleving. De paus zegt bijvoorbeeld een paar keer dat een synode niet een parlement is, de kerk niet de Verenigde Naties zijn. In een parlement en in die Verenigde Naties gaat het om persoonlijk belangen, om belangen van partijen, van landen, om ideologieën. Dat herkennen we maar al te goed.
Ik vind het vreemd dat de paus niet een andere bestuursvormen noemt, die we ook kennen in onze samenleving: dictaturen, en vroeger absolute monarchieën. Dat zijn vormen die in de afgelopen eeuwen ook in de kerk binnengedrongen zijn. Het synodale proces waar de paus voor pleit heeft ook – en misschien wel vooral – te maken met een breuk met die lange traditie waarin enkel van boven af werd gepraat en bevolen en van onderaf geluisterd en gehoorzaamd moest worden. Dat onderscheid tussen een lerende, belerende kerk – het leergezag – en een luisterende kerk – de leken, die in alle betekenissen niets te zeggen hebben, heeft eeuwenlang geheerst. Een Engelse bisschop heeft ooit die visie op de kerk kernachtig en onthutsend samengevat: de taak van de leken is to obey, to pray and to pay, gehoorzamen, bidden en betalen. Een breuk met die eeuwenlange traditie is niet gemakkelijk.
De paus heeft dan ook niet voor niets gezegd bij de introductie van het synodale proces dat dat proces moet beginnen met luisteren. In eerste instantie ging het daarbij om het luisteren van de bisschoppen en priesters. We hebben in onze parochie, net als in andere parochies in Nederland, en ook in andere landen, gesprekken gevoerd over de toekomst van de kerk. Ik ben bij die gesprekken geweest, ik heb geluisterd en ik heb aantekeningen gemaakt, maar als ik eerlijk ben was dat niet gemakkelijk: niet reageren, maar luisteren. Toen de verslagen van al die gesprekken in Nederland door de bisschoppen doorgestuurd zijn naar Rome konden zij het niet laten te reageren en commentaar te leveren.
Maar in zijn openingsspeech gaat de paus als het ware dieper in op dat luisteren: hij beperkt het niet tot het luisteren van de hiërarchie naar het volk van God, van de bisschoppen naar de leken, maar ziet dat proces als een allen omvattend proces: alle gelovigen moeten naar elkaar luisteren, moeten elkaar proberen te verstaan. Waarom vindt de paus dat naar elkaar luisteren belangrijk? Daar is niet een antwoord op de geven.
Allereerst heeft dat naar elkaar luisteren te maken met het gegeven dat in onze kerk, zoals ook in onze maatschappij, verschillende stemmen klinken, mensen verschillende meningen hebben, verschillende ervaringen doormaken. Mensen zijn nu eenmaal niet allemaal hetzelfde, elke mens heeft een eigenheid. Maar hoe waardeer je dat gegeven, hoe ga je daar als gemeenschap mee om?
Je kunt dat gegeven van ieders eigenheid lastig vinden, je kunt van mening zijn dat vanwege efficiëntie of zo het beter is dat die eigenheid verdwijnt, dat iedereen hetzelfde wordt, iedereen hetzelfde doet, moet doen, iedereen hetzelfde denkt, moet denken: alle neuzen dezelfde kant uit. In sommige organisaties is dat ook het ideaal: allemaal hetzelfde, allemaal dezelfde: uniformiteit. Maar dat, zegt de paus, is niet het ideaal van de kerk. Hij staat daarin niet alleen.
We hebben net een stukje gehoord uit de brief van Paulus aan de Filippenzen, een gedeelte uit het slot waarin Paulus teruggrijpt op wat hij eerder heeft geschreven. Wat Paulus die eerste christenen aanraadt heeft te maken met wat een kerk is, zou moeten zijn. En als je die brief helemaal leest, en ook als je andere teksten van Paulus over de kerk leest, dan merk je dat hij de verscheidenheid, de eigenheid van ieder niet als een probleem ziet dat uit de weg geruimd moet worden, maar als een rijkdom, als een bron waaruit geput kan worden. De reden daarvoor is een gelovige, een uiterst belangrijke gelovige reden: die eigenheid, die verscheidenheid heeft te maken met de werkzaamheid van de Heilige Geest.
In zijn openingstoespraak geeft de paus precies dat aan als de reden waarom wij naar elkaar, naar elkaars verscheidenheid moeten luisteren, waarom dat het ideaal van de kerk is. Hij gebruikt daarvoor de term ‘harmonie’, en ook de term ‘symfonie, termen uit de muziek: samenklank. Zoals in een fanfare of orkest of een band de verschillende instrumenten samenklinken, zo moet het ook zijn in de kerk. Ik citeer hem: ‘Iedere christelijke gemeenschap en ieder persoon hebben hun eigenheid, maar deze eigenheden moeten geïntegreerd worden in de symfonie van de kerk en die correcte symfonie samenklank wordt door de Heilige Geest tot stand gebracht, wij kunnen dat niet.’ De Geest spreekt niet met een stem, maar via ieder van ons met meerdere stemmen en we moeten luisteren naar de veelheid en die een plaats geven. Wij zijn allen instrumenten van de Heilige Geest en dat vraagt om samenklank.
Afgelopen vrijdag hebben we met de vormelingen gesproken over de geloofsbelijdenis. Ik had ze de tekst gemaild die wij hier altijd zingen en op de ouderavond hoorde ik dat een van de vormelingen had gezegd dat hij er niets van begreep. Hij was natuurlijk niet de enige. We zijn vrijdag begonnen met de eerste regel, met het verschil tussen geloven dat, iemand geloven en in iemand geloven en hebben nog even gepraat over de almachtige schepper. Maar we zijn niet echt verder gekomen dan dat begin en niet tot het slot, tot het gedeelte over de Heilige Geest. In dat gedeelte wordt ook de kerk genoemd. De aandacht van de paus voor de Heilige Geest, voor de veelstemmigheid van de Heilige Geest als het over de kerk gaat, vind je in de geloofsbelijdenis terug: de kerk valt onder de Geest. Of die jongeren dat de volgende keer begrijpen betwijfel ik, want begrijpen wij volwassenen dat wel?