Herwi Rikhof
Jes. 22,19-23 / Mt. 16,13-20
Inleiding
In het evangelie van Matteüs zijn we vandaag aangekomen bij een gedeelte dat in dit evangelie, maar ook in het evangelie van Marcus en Lucas, een centraal verhaal is. Het gaat om een vraag en een antwoord. Niet zomaar een vraag en niet zomaar een antwoord. De vraag die Jezus stelt is een vraag die ieder van ons wel eens stelt: hoe zien anderen mij? Maar het is ook een vraag die als het ware dieper gaat dan gewone nieuwsgierigheid. Dát blijkt uit het antwoord van Simon Petrus, een antwoord dat in feite een geloofsbelijdenis is. Jezus onderstreept dat door te zeggen dat dat antwoord van Petrus door de Vader in de hemel geopenbaard is. Geloven is wel iets dat je zelf doet, maar dat je ook gekregen hebt en krijgt.
Preek
Waarom wordt een stukje tekst een uitdrukking, die veel mensen kennen, ook al kennen ze het origineel niet? ‘To be or not to be that is the question’ is zo’n uitdrukking, al zal niet iedereen weten dat Shakespeare dat Hamlet laat zeggen en al helemaal niet wat dat zegt over die raadselachtige Hamlet. Maar dat citaat heeft een soort vanzelfsprekendheid waardoor het een uitdrukking is geworden, over de oorspronkelijke taal en toneelstuk heen. Zijn of niet zijn, daar gaat het om. Zo ook ‘what’s in a name?’. Die vraag van Julia, uit een ander stuk van Shakespeare, heeft ook een vanzelfsprekendheid. De vanzelfsprekend, die met die vraag ‘what’s in a name’ wordt gesuggereerd, wordt nog versterkt door wat er op volgt:
“That which we call a rose
By any other name would smell as sweet.”
Het maakt niet zoveel uit hoe je iets noemt, waar het om gaat is wat dat iets doet. Als je een roos een paardenbloem zou noemen, zou die nog heerlijk ruiken. Julia zegt dit wanneer ze zich realiseert dat ze verliefd is op Romeo die een achternaam draagt waardoor hij tot een vijandig kamp behoort. Wat maakt zijn achternaam nu uit? Het gaat toch om hem? Op hem is ze verliefd
Maar is het zo vanzelfsprekend? Misschien wel voor dingen, maar ook voor mensen? Voor veel dingen maakt het inderdaad niet uit. Je kunt een stoel als tafel gebruiken en een tafel als stoel. De eerste keer dat ik in het H. Land de eucharistie gevierd heb in de woestijn, functioneerde een klapstoeltje als altaar. In mijn gereedschapskist heb ik allerlei spullen zitten waar ik niet weet precies weet hoe ze genoemd worden; als een van die spullen langs komt bij de tv- quiz Met het mes op tafel, merk ik dat ik die precieze term niet weet of een verkeerde term in mijn gedachten invul, maar ik kan er wel mee werken. What’s in a name.
Maar voor mensen? We weten uit onderzoek dat het geen uitzondering is dat een jongere met een Turkse of Marokkaanse achternaam niet voor een sollicitatie gesprek uitgenodigd wordt. Uit eigen ervaring weet ik dat de roepnaam die ik bij mijn geboorte gekregen heb tot veel commotie geleid heeft, want ik heette niet voluit naar de vader van mijn vader en ik was toch de oudste zoon van de oudste zoon van de oudste zoon. Bij een uitvaart heb ik altijd een lijstje bij me van de namen van de familieleden die iets gaan doen tijdens die uitvaart, ook van de overledene, want ik wil niet dat mij overkomt wat die pastoor overkwam die de naam kwijt was en toen maar zei: ‘hoe heet ze ook al weer?’
Wat voor een eigennaam geldt, geldt ook voor een titel. We kennen in Nederland het systeem van beschermde beroepen. Dat betekent dat iemand zich niet zomaar ‘huisarts’, ‘accountant’, ‘vrachtwagenchauffeur’ of ‘hoogleraar’ mag noemen, maar dat geldt niet voor ‘makelaar’, ‘interim-manager’, ‘diëtist’ of ‘professor’: die titels kan iedereen zomaar gebruiken. Het feit dat we zo’n systeem hebben geeft aan dat het dus wat uitmaakt welke titel je gebruikt. Deze week kwam dat tragisch in het nieuws omdat een man die landelijk als oppas functioneerde en zich via het internet had aangeboden tegen een schappelijke prijs, gearresteerd werd wegens kindermisbruik.
Deze gevoeligheid voor namen en titels moeten we vandaag gebruiken om het evangelie te verstaan. Petrus krijgt een naam, of eigenlijk een tweede naam, een bijnaam met een betekenis die alleen in het Grieks echt duidelijk is vanwege de woordspeling Petros, petra, rots. Wat doet Jezus wanneer hij Simon Barjona, Simon zoon van Jona, een rots noemt, hem de titel ‘rots’ geeft? De exegeet Bas van Iersel zei wel eens dat Jezus een grapje hier maakt. Simon Petrus is, als je verder leest in het evangelie, eerder een draaitol dan een rots, haantje de eerste in het antwoorden en beloven en ook haantje de eerst in het weglopen en verraden. Het verhaal gaat dat Petrus Rome ontvlucht bij de vervolging onder Nero en dan komt hij Jezus tegen die naar Rome gaat. Waar gaat u heen Quo vadis vraagt Petrus Jezus en Jezus antwoordt hem naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden. En Petrus keert dan weer terug en wordt zelf gekruisigd. Een verhaal dat niet zomaar verzonnen is.
Maar misschien moet je ook zeggen dat die bijnaam, die titel ook een agenda is. In de Handelingen van de Apostelen lezen we dat Petrus die titel ook waarmaakt, met vallen en opstaan. Hier in onze kerk kunnen we dat ook zien.
Niet alleen Simon zoon van Jona krijgt een bijnaam, een titel, ook Jezus krijgt een bijnaam, een titel. Tot nu toe gaat het in het evangelie van Matteüs eigenlijk alleen maar over Jezus, zo begint ook het stuk dat we vandaag hebben gehoord: ‘Jezus kwam in de streek…’. Jezus krijgt van Simon Petrus de bijnaam ‘Christus’, ‘Messias,’ ‘Gezalfde’, een titel die Simon Petrus kent uit de psalmen, uit de profeten, uit de boeken over de geschiedenis van zijn volk. De Gezalfde van God: een eretitel voor de koning, voor de hogepriester. De Gezalfde van God, een term die een ideale leider oproept, de Gezalfde omdat, zoals de profeet Jesaja dat zo mooi formuleert, die gezalfd is met de Geest van de Heer, met de Geest van wijsheid en inzicht, van beleid en sterkte, van kennis en eerbied voor de Heer. Die zalving heeft plaats gevonden toen Jezus zich liet dopen door Johannes: toen kwam Geest over hem en toen klonk een stem uit de hemel die zei: dit is mijn zoon. Wat Simon Petrus vandaag zegt is in feite een bevestigen van die doop, een instemming met wat daar gebeurd is. Jezus is de gezalfde van God. Door die doop is Jezus getekend als iemand die in relatie staat, als iemand die ten diepste bepaald wordt door die relaties, door de relatie met de Geest, door de relatie tot de Vader.
Ik heb het wel eens vaker gezegd, maar sommige dingen kun je niet genoeg zeggen. Wij worden ‘christenen’ genoemd, wij worden dus niet genoemd naar de eigennaam ‘Jezus’, maar naar de bijnaam, de titel ‘Christus ‘en daarmee worden wij genoemd naar die functie of functies die die titel inhoudt. En wij worden zo genoemd, wij worden ‘christenen’ genoemd, omdat wij net als Jezus gedoopt zijn en dus net als hij bepaald worden door de relatie met de Geest die Jezus vervulde, en met zijn Vader waardoor ook wij kinderen van God zijn.
Nu kun je zeggen dat die naam ‘christen’ ook een grapje is. De geschiedenis wijst immers uit dat christenen al te vaak het tegendeel gedaan hebben van wat in die bijnaam titel besloten ligt, niet gehandeld hebben in de Geest van Jezus Christus, zich niet zich gedragen hebben als kinderen van de barmhartige Vader in de hemel. Maar misschien moet je ook, en vooral zeggen, dat die naam een agenda is, die we met vallen en opstaan proberen te realiseren.
Inderdaad ‘what’s in a name’ .